vrijdag 2 april 2010

De achterkant van het wielrennen


GENT-WEVELGEM


Mocht ik herbeginnen, ik zou het net zo
doen: niet om de poen, maar om die
nieuwe pakken. Die zo glimmend spannen
om je billen, en om die van elke ploegmaat
in het peloton. Ik zou mijn hele leven
willen trainen, net iets slechter dan de
ander, dan zit ik altijd achteraan,
genietend van de erotiek. Iets anders
wil ik niet. Of toch: in Gent vertrekken
met fanfares en champagne, vendelzwaaiers
en konfetti, als voor een allerlaatste
rit, een feestelijke rouweditie. Dan, nog
maar pas vertrokken, springt die klotegroep
al weg, ik zit kapot en godverlaten op de
rechte baan als op het slappe koord. Geen
supporter wordt gehoord, geen achterkant
van renners nog gezien. Een paar keer
vallen bovendien. Misschien is herbeginnen
ook dan mogelijk, maar ik zou precies
hetzelfde doen: riempjes dicht en trappen
maar, wie houdt hem tegen, wie onderwijst
hem schade en fatsoen, wie haalt hem weg
van een schitterende zege, de zegen van een
stevig rennerszadel? O Grote Wielergod,
o Sister Brainstorm, heb genade met
uw gade. Neem van zijn hand bezit en
leid zijn fiets: hij is op weg naar
Wevelgem, hij is op weg naar niets.

© Tom Lanoye

Uit: Tom Lanoye In de Piste, Amsterdam, Bert Bakker (1987)

Voor de fietsliefhebbers onder de letterengekken, en dat zijn er meer dan u lezer vermoedelijk lief zijn: zondagmiddag, met start in Brugge en aankomst in Meerbeke/Ninove (B.), de 94ste editie van de Ronde van Vlaanderen.
Ter ere van deze klassieker op de internationale wieleragenda een gedicht over een kleinere koers voor flandriéns: van Tom Lanoye, slagerszoon uit Sint-Niklaas, ooggetuige van het verbond tussen de geheimzinnige rondingenvan fiets en vers, en voormalig student talen in de poëziestad Gent.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten