woensdag 7 juli 2010

Fanfare


Er was mijn oma, de moeder van mijn moeder, die me vertelde dat mijn
vader, toen hij de eerste keer op bezoek kwam, een boek onder zijn arm
had. Nadat hij zich had voorgesteld, ging hij op de bank zitten lezen.

Er was mijn vader die me leerde duiken en onder water zwemmen.
Na het duiken en zwemmen kreeg ik nootjes met chocola erom,
waar ik een beetje bibberend, natte haren, handdoek omgeslagen,
van at. Ik zag hoe hij keek naar de duikplank, de lucht, naar de grond
en naar mij. Ik merkte hoe hij zocht naar iets om te zeggen.
'Zijn de snoepjes lekker?' vroeg hij. Door zijn onhandigheid heen
voelde ik wie hij was.

Er was een man die op de begrafenis van mijn vader vertelde dat toen
mijn vader en hij zestien waren, ze op hun rug waren gaan liggen.
Het was mijn vaders idee. Alle lichten moesten uit en ze spraken,
in het geluid van een ruisende kachel, over het heelal.

Er was mijn vader die, toen ik in een weekend bij hem was, aanbood
om voor te lezen. Ik wist dat dit erop zou neerkomen dat hij doorging
met waar hij de hele dag al mee bezig was geweest maar dan hardop,
zodat het leek of het voor mij was. Ik wilde dat niet. Het zou eruitzien
alsof wij samen waren en daar kon ik niet tegen, dat het er dan wel
zo uitzag maar dat het niet zo was.

Er was mijn vader die als kind een keer met zijn trommel achter de fanfare
aanliep. Hij marcheerde en trommelde vol overgave mee. Opeens zag
hij zichzelf lopen, zag dat mensen hem zagen, schaamde zich, en bleef in
schaamte staan terwijl de fanfare verder liep.


© Tjitske Jansen



Uit: Tjitske Jansen Koerikoeloem, Amsterdam, Podium, 2007

Geen opmerkingen:

Een reactie posten