zondag 29 augustus 2010
Pantervrouw
BIONDA
In een wit paviljoen
waar reuma en bronchitis
onvermoeid om voorrang strijden
ruist de soepele rubbertred
van Bionda, de gediplomeerde
pantervrouw
zij kust de gedachten
in de broze hoofden en stoft
tot aan het helder ochtendlicht
het verdorde tandvlees af
het mooist zijn haar profetieën
over de eeuwig volle sherryglazen
bezwerend de beroerte
en de triplex jassen van de dood.
*
TWEESPRONG
Je hebt het dus ongemerkt begrepen
met dat toetje in je rolstoel
sering in avondrood of niet
en als Hij toch nog komt
je tot wijn geworden makker
gegoten in een nachtportier
dan blijf je verbeten geparkeerd
staan, een zingende verpleegster
föhnt je wapperende haar.
© Henk Houthoff
Twee verzen uit de afdeling "Diagnose", in:
Henk Houthoff Brand op zee - keukentafelgedichten. Rotterdam, Douane, 2010
vrijdag 27 augustus 2010
Kussenbranding
SONNET VAN HET BED
wanneer de ochtend zacht het labyrinth
van slaap begraaft onder bedauwd licht
van de stad (haar catacomben, gedicht
door meeuwenschreeuw) verschijnt het kind
bij het bed waarin het is volbracht
door ons, in duizelend sterrenuur,
met maanscheuten, die walmende nacht:
roof uit de droom, geschenk aan de duur.
het ruikt zijn oorsprong, plonst in water
van lakens, wollen golven, doorwaadt er
kussenbranding, doorzwemt het ledikant
dat ooit als oerzee dampende het strand
likte, het ongeziene, verbrande land
dat de gast wacht die uit zee kwam, later.
© Harry Mulisch
Uit: Harry Mulisch De wijn is drinkbaar dankzij het glas, Amsterdam, De Bezige Bij, 1976
Kom
GEOPEND
De dag brak, als een eierschaal
zo broos, tussen mijn benen aan.
Daar droop op elke ademtocht
het warme licht naar buiten.
Van binnen bleef het steeds bewegen
maar om ons heen stond alles stil.
Toen zwol een ongekend gezang
aan, tot de muren ervan barstten.
Daar, tussen brokstukken en wolken
wit stof, lag in het ochtendgloren
de ongeschonden gele dooier
te glanzen in een aarden kom.
De dokter gaf de kom uit handen;
maar ouder nog dan mijn gedachten
en ongerijmd als dit gedicht.
© Catharina Blaauwendraad
Uit: Catharina Blaauwendraad Niet ik beheers de taal,
Haarlem, uitg. Holland, (nieuwe) Windroosreeks, 2004
Over wateren en weiden
OPROEP
Ik ben de jongen en het meisje kwijt. Beiden
ben ik verloren toen de tijd
verstreek. Ik kan hun kleine
stemmen niet meer horen.
Ik zoek hen voor een nieuw
afscheid. Ik roep hen over wateren en weiden.
Verblind mijn blik, ontbind mijn stem. Lijken
en lotgenoten leren zwem-
men in dat tijdloos water.
Ik ook. Til uit het grote
zwart dit beeld: zij pakt
hem bij de hand, ze hollen over weilanden en dijken.
© Anna Enquist
Uit: Anna Enquist Een nieuw afscheid Amsterdam, De Arbeiderspers, 1994
Vingers
TOESPRAAK VAN DE VADER TEGEN DE VRIJERS VAN ZIJN DOCHTER
Jullie, die zo meteen haar hand aanraken
en haar meenemen, waarheen dan ook,
vergeet niet de pianolessen
die haar vingers kenden toen ze negen was, de
basketballen die omklemd werden op weg naar
het net dat dromen zeefde
en het verband op de zogenaamde wond
boven op haar duim.
Stel je haar hand voor als een gouden driehoek
met als zijden: Kareem Abdul Jabbar, Mozart en
God.
En als jullie haar vinger zien wijzen naar de maan,
kijken jullie dan naar de vinger.
© Ronny Someck
Uit: Ronny Someck Blues van de derde zoen (bloemlezing), Maastricht, Azul Press, 2010 - uit het Hebreeuws vertaald door Hilde Pach.
- Voor M. (met dank aan 1975) -
donderdag 26 augustus 2010
Doorweekte dagen
ZEEPAARDS WENKEN
schorpioenen zijn hem even vreemd als kamelen, buffels en blaarkevers
hij heeft nog nooit een hagedis ontmoet, geen hamster, gekko, gemsbok
jakhals, caracal, hij zou nog geen kameelspin van een lama onderscheiden
hij ontwaakt als wier, legt zijn lange hoofd stroomopwaarts en spoelt mee
in zijn doorweekte dagen geen ochtendkrijs, geen klapperend hart
geen tikkende slapen, diep en doof hangt hij in de kamers
van hierboven weet hij niets, het giftig blazen van de lynx, spiesbokken
zandvossen, legers rouwtorren, zweepslangen, mierenleeuwen, waterloze witte lucht
maar als een teen, mijn teen, voorzichtig door het oppervlak steekt
krult hij en verzamelt schelpen, bouwt een lokstal van koraal
vult de voederbakken, wenkt de droogte naar zijn drijfnatte grond
© Marjolijn van Heemstra
Uit: Marjolijn van Heemstra Als Mozes had doorgevraagd, Amsterdam, Thomas Rap, 2010
Vogel
- klik op beeld voor grotere tekst -
Rudy Kousbroek Cadeaux - geïllustreerd door Daan Remmerts de Vries - in:
Tikken tegen de maan - 50 kindergedichten uit Nederland en Vlaanderen,
verzameld door Joke van Leeuwen.
Rekkem (B.)/Raamsdonksveer, stichting-vzw Ons Erfdeel, 2010
Gele beer
HET HUIS
zoals jij dit huis vindt, de gele beer in je kamer
zo vond ik zelf ooit mijn eerste oude, het sterke
rode dat ronddreef in een zee van weide, zo
zal ik jou wiegen in mijn rusteloos, rusteloos
zoals ik keerde naar het huis met het licht,
het licht dat op de zomertuin vol rozen
en ik die nog verder, ik rende zomaar
de weg af met mijn rusteloos, rusteloos
woonde in zoveel vreemde sindsdien, een huis
als een schip dat op stuurloze golven,
zonk weg in zijn donkere gangen, een huis
zonder muren als een rusteloos, rusteloos
maar ik zal jou wiegen, kleine, in je eerste,
lieve huis, als was het voor eeuwig, en waar
in al je huizen van later vind je ooit een thuis
als je eerste voor je rusteloos, rusteloos
© Jabik Veenbaas
Uit: Jabik Veenbaas Brieven aan mijn kind, Nijmegen/Druten, BnM uitgevers, 2007
vrijdag 20 augustus 2010
Middag
BINNENBRAND
Beelden, beelden, zo helder en geheim
dat ik op slag verstijfde – elke boom,
het hele bos keek mee. Ik schrok niet eens,
ik viel meteen twee dijen in toen ik
het vond. Pas later kreeg het een verhaal.
Zoals vandaag. Wie graaft mijn glimlach op?
Wie engelt me het bed in? De meisjes
onder mijn matras, die zijn zo snel,
die bliksemen op mijn bevel hun kleren uit,
die heten niet, die leven niet, die zijn
zo weggelegd. Maar ’s avonds zie ik soms
dat bos waar ik m’n eerste boekje vond:
een stronk met dijen, schaamgras, lillend licht,
mijn ogen smeulen en de hemel kleurt.
Die middag als een open wond.
© Menno Wigman
Uit: Menno Wigman Zwart als kaviaar. Amsterdam, Bert Bakker, 2001
donderdag 19 augustus 2010
Verbeelding
VROLIJK
Lachend, zonder woord of gebaar, ligt
ze op haar zij. Waarom zo vrolijk?
Zijn het de bramen, de bloemen? Is het
een droom of denk je, die man, die ken ik?
Ze straalt en lijkt te vragen, blijf toch
even, vertel eens iets, het kan nu nog.
Nee, denk ik, dit is verbeelding, ze ziet
niets meer, praat geen zin, is ver weg.
Of is het waar, is ze wakker? Ogen half
open in dun perkament. Beeld ik me in
dat ze knikt en zegt: ik weet wie je bent.
© Peter Swanborn
Uit: Peter Swanborn Tot ook ik verwaai, Amsterdam, Podium, 2009
woensdag 18 augustus 2010
Hoewel ik mij liever vergis
EEN BIJDRAGE TOT DE STATISTIEK
Op elke honderd mensen
zijn er tweeënvijftig
die alles beter weten,
onzeker van elke stap -
bijna de hele rest,
bereid οm te helpen,
als het niet te lang duurt
- wel negenenveertig,
de gοedheid zelve,
omdat ze niet anders kunnen
- vier, nou, misschien vijf
in staat tot bewondering zonder afgunst
- achttien,
οm de tuin geleid
door de jeugd die vοοrbijgaat
- plusminus zestig,
nemen er vierenveertig
alles serieus,
leven er in voortdurende angst
voor iemand οf iets
- zevenenzeventig,
hebben er talent οm gelukkig te zijn
- twintig, hoogstens dertig,
zijn als individu οngevaarlijk,
maar slaan lοs in de massa
- meer dan de helft, minstens,
wreed,
als οmstandigheden hen dwingen,
- hoeveel weet ik liever niet
ook niet ongeveer,
wijs door schade
- niet veel meer
dan zonder,
willen er van het leven alleen dingen
- dertig,
hoewel ik me liever vergis,
krimpen in elkaar en hebben pijn,
zonder lantaarn in het donker
- drieëntachtig,
vrοeg οf laat
zijn tamelijk veel
rechtvaardig - vijfendertig
maar als rechtvaardigheid
de mοeite van begrijpen vereist
- drie,
verdienen er medelijden
- negenennegentig,
zijn sterfelijk
- honderd οp de honderd
Een getal dat vooralsnog niet verandert.
© Wíslawa Szymborska
- uit het Pools vertaald door Gerard Rasch -
Uit: Wíslawa Szymborska Einde en begin, Amsterdam, Meulenhoff, 1999
dinsdag 17 augustus 2010
Herschikt, steen voor steen
ROTTERDAM
Eens liep hier een grootmoeder
Kettingen, sprak zij, ratelend en goederen
Gestapeld op de kade. De lucht, lichtend
Als haar naam voor ze werd geborgen
En taai niet wilde breken. Rotterdam
De lege dagen in haar leven. Een stad
Stilzwijgend verhuld. Zandgrond later
Waar ze niet groeide en kinderen, baarde
Scheepsgewijs heimwee, slechts zelden gestild
Soms wandel ik er nu: plat verleden
Steen voor steen herschikt. Denk kort
Aan haar. Zie de grijze ogen, tranend
Gebroken. Oma wachtend op de dood
Die krakend kwam, zo ver van Rotterdam.
© Hans van de Waarsenburg
Uit: Hans van de Waarsenburg "Avondlicht", e-book, selected poems
een keuze uit de gedichten
Bron: http://www.e-books.com.mk
[Blesok Publishing, Macedonia]
Opwinding
MEN IS JONG
Men is jong en krijgt de nadelen
van batterijen uitgelegd. Men spreekt dan
over opwinding. Alles tikt dan om
u heen. Men krijgt een kinetic watch,
vraagt wat als men niet beweegt.
Men beweegt altijd. Dat ziet men in.
Het minste polsbloed zorgt voor
tijdverdrijf, minutenland.
In een la of aan een lijk:
los van een mens valt het stil.
© Paul Bogaert
Uit: Paul Bogaert Circulaire systemen Amsterdam, Meulenhoff, 2002
Deze dag
'Kindervers' van Joke van Leeuwen, op Poë-T-shirt van Rivendell.
Uit de bundel O zo heppie en andere versjes, Amsterdam, Querido, 2001
- klik op beeld voor grotere tekst -
Mijn kamer
BEGINNEN
- 2 -
Om twintig voor negen verliet ik geruisloos het lichaam
Van moeder en keek ik ons aan.
Ik zag ons daar allemaal liggen en staan
In mijn eerste verblinding.
Ik hoorde ons allemaal aan als de stem
Van een schaar en ik voelde mijn aanvang
Verknipt.
Mijn bloedende navel bestreek het schreeuwende centrum
Van de wereld in deze kamer.
Ik kan uit mijn kamer van jullie niet weg.
© Leonard Nolens
Uit: Leonard Nolens Een dichter in Antwerpen Amsterdam, Querido, 2005
zaterdag 14 augustus 2010
Gezang
TOEN IK IN DE WITTE ZIEKENKAMER VAN HET CHARITÉ
Toen ik in de witte ziekenkamer van het Charité
Tegen de ochtend wakker werd
En de merel hoorde, stond het voor
Mij vast. Al sinds geruime tijd
Had ik geen angst meer voor de dood. Omdat het mij
Immers aan niets kan ontbreken, voorondersteld
Dat ik zelf ontbreek. Nu
Lukte het me mij te verheugen
Over al dat merelgezang, ook na mij.
© Bertolt Brecht
Oorspr. in Buckower Elegien (1953), Brechts laatste dichtbundel geschreven tijdens een periode waarin hij van enkele kwalen probeerde te herstellen aan een meer vijftig kilometer buiten Oost-Berlijn.
Hier als slotgedicht uit:
Bertolt Brecht Over de aardse liefde en meer - samenst. en vert. Martin Mooij -
Rotterdam, Ad. Donker, 1998
donderdag 12 augustus 2010
Groot licht
ONVERWACHT BEZOEK
God woont ver weg.
Ik heb zelfs zijn honden nooit horen blaffen.
Ik heb van zijn brood gegeten maar ik
verleerde van hem te spreken.
Hij schreef mij nog wel eens en vroeg het
dan weer: waar is je broer?
Wel, zijn Volvo staat hier voor de deur,
zijn groot licht gericht op de hemel.
Hij gaat juist vertrekken.
Van auto’s houd ik alleen in de nacht.
Hun harde glans en de kracht van hun
brullende motor, hun draai in
het opspattend grind.
© Juliën Holtrigter
Uit: Juliën Holtrigter Het stilteregister, De Harmonie, 2006
donderdag 5 augustus 2010
Formules & Gebeden
KLACHT VAN EEN SPITSMUIS (GEMUMMIFICEERD)
Om zich zonder gekruimelde kennis van fenol, zandland of eigen bontvelsituatie
toch te kunnen handhaven in de natronkoker naast de loden valk die zich Horus noemt.
Om de levenskracht te behouden terwijl onze kinderen sterven met gebogen knieën
in het hete zand waarna de slakbuikjes door de lijfjes gaan zweven.
Om zich voor de poorwachters te kunnen identificeren in de wikkels van linnen
met hars en met papyrus prijskaart waarop geschreven wiens spitsmuis men was.
Om de koningin Notmit van de lijnzaad-dynastie eraan te herinneren dat ik
onder haar troon woonde en weggedrupte bijenwas at rond haar vuurstenen voeten.
Om de valk die naast mij stinkt en zegt Horus te zijn, niet te hoeven voeden
met mijzelf, ook hooggeboren, al lig ik in bitumen en niet in koninklijk lood.
Om te maken dat mijn spitsmuisziel terugkeert in mijn kleine lijf, mijn gevoelige slurf
het leven hergeeft, mijn ogen opent en mijn weggevreten oren aanlijmt.
Om te ontdekken of de ruimte waarin ik mij bevind, donker is, muskusgeurend,
slakdik en of er spitsvreugde is, uitgedrukt in de vorm van Canopische keutels.
Om de oudzweet tapijtplooi, die mijn lijf geworden is, te verzachten en te verfraaien
met mijn in turnstand achterwaarts gerichte poten en mijn afgebroken staart.
Om te beseffen dat ooit in de toekomst mij iets zal verassen, zoals een rijk korstmos,
en dat niet alle glorie vanzelf de valk toevalt, die mij om weinig jaloers beziet.
Formules,
formules.
Ik ben ik formules gewikkeld, opgewaardeerd met gebeden. Alles ijdel. Geen fractie
van Horusactie. Geeft mij de herinnering aan hoe ik was. Geef mij mijn portret
op de buitenste spitsmuisverpakking, onbereikbaar achter de stroken gebedsinkt.
Hoe verlang ik mijn dappere glimlach te zien, mijn snorharen, mijn pientere ogen.
© Tomas Lieske
Uit: Tomas Lieske Stripping en andere sterke verhalen. Amsterdam, Querido, 2002
zondag 1 augustus 2010
Ontsnapt
KERMISNOGA
de karren ratelen door het spοοkhuis,
fluorescerende maskers schieten langs
je zoekt naar de mannen, je weet
dat het waar is wat Jolanda zei;
in het spοοkhuis werken altijd
ontsnapte tbs'ers, daar herkent
niemand ze. Zο reizen ze de wereld rond,
soms nemen ze een meisje mee, ze plukken haar
uit een karretje, en iedereen denkt
dat het erbij hoort, ook het gillen
een zware zοetheid overvalt je
een misselijk sοοrt lekker
van heel vol zitten maar niet stoppen
met bijten, kauwen en slikken
je zou bij de snoepkraam gaan werken,
ontbijten met kermisnοga en de hele dag
suikerspinnen draaien. 's Avonds voor
de caravan zitten, met kleverige handen
terwijl hij het vuur opstookt en suiker
smelt οm brandwonden mee te maken
οp rijp fruit, jij snijdt de beurse plekken weg
's nachts sluip je naar buiten, οm te plassen
plotseling grijpt hij van achter je arm vast
duwt je οp het gras, knevelt je met prikkeldraad
© Floor Buschenhenke
Uit: Floor Buschenhenke Eiland op sterk water, Amsterdam, Atlas, 2009
Niet weten wat op te tillen
Woorden zijn kleine hefbomen,
maar wij hebben hun steunpunt nog niet gevonden.
Wij laten ze op elkaar steunen
en het bouwwerk geeft mee.
Wij laten ze steunen op het gezicht van de gedachte
en zijn masker slokt ze op.
Wij laten ze steunen op de rivier van de liefde
en ze gaan ervandoor met de rivier.
En wij blijven hun som zoeken
op één enkele hefboom,
maar we weten niet wat we willen optillen,
het leven of de dood,
de handeling van het spreken
of de gesloten cirkel van het mens-zijn.
© Roberto Juarroz
Gedicht uit 1969,
in: Roberto Juarroz Verticale poëzie - uit het Spaans vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu - Sliedrecht, Wagner & Van Santen, 2003
Rotzakken
- klik op beeld voor grotere tekst -
Rudy Kousbroek Die mooie kindertijd - geïllustreerd door Harrie Geelen - in:
Tikken tegen de maan - 50 kindergedichten uit Nederland en Vlaanderen,
verzameld door Joke van Leeuwen.
Rekkem (B.)/Raamsdonksveer, stichting-vzw Ons Erfdeel, 2010