maandag 6 december 2010

Tegemoet



ALLEEN DE SNEEUW BLIJFT


Ik denk aan God en niet zozeer
aan sneeuw. Dat is niet waar.
God denkt aan mij en hij vreet mij op.
Niemand denkt aan om het even wie.
Een kleine kar gaat door de straat.
Sneeuw valt als hij valt.

God is een volkomen vreemde, door niets geplant.
Ik zou mijzelf willen planten als een wilg.
Ik zou mijzelf willen planten als het gras.
Om dan daarop neer te vallen als de sneeuw, zacht.
Het zou inslapen en ik zou Gods deken onthullen, mijn
huid, en zou verdwijnen over straat, in de nacht.
Gisteren kwam ik langs een deur.
Een klapdeurtje, van knie tot borst.
Ik wilde weten of er een engel was daarbinnen.
Het was alleen een oude man met een sombrero.
Met donkere huid en nog donkerder ogen.
Ik schonk mijn tequila te vol.
Ik sloeg hem achterover.
Het geluid was anders dan
dat van water uit een kraan.
Ik moet tequila drinken.
Ik moet een boom zijn, geplant in de aarde, en stoot de deur open.
Ik moet de engel tegemoet gaan.


©
Tomaž Šalamun


Uit: Zo'n gelukkige dag - Dichters voor Amnesty International (samenst. Daan Bronkhorst),
Breda, De Geus, 2007 - vert. Willem Campschreur.
Oorspr. in: Tomaž Šalamun & Charles Simic Selected poems of Tomaz Salamun [New York, 1988]


Tomaž Šalamun (1941, Slovenië) werkte na zijn studie in Ljubljana o.a. als docent en cultureel attaché in de Verenigde Staten. Veel van zijn werk is vertaald in het Engels. In 2004 was hij eregast van het Maastricht International Poetry Nights festival.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten