Een vin
De kastanje eet uit mijn handpalm;
ik zit met mijn gezicht
naar de muur waaruit ik bloed.
Zodra ik maar een vin verroer
moet ik toegeven dat ik
een vis ben. Ik wapper
met mijn vleugels tot ze droog zijn,
tot ze zijn verdampt. Het gevreesde
nadert: het valsspelen begint.
Te weinig heb ik verworpen.
© Hans Faverey
Uit: Hans Faverey (1933-1990) Verzamelde Gedichten, ed. Marita Mathijsen, Amsterdam,
De Bezige Bij, 2000
Geen opmerkingen:
Een reactie posten