De einder zweeg met strak
opeengeperste lippen. Zij stonden
aan de zee, de mond gelooid
in bitterheid, hun hart
in het voorbije.
De omslag kwam ineens, niet eerst
geleidelijk. Het waaide luid.
De golven braken. Niemand sprak.
Men ademde. En ieder daar
verstond het.
Zij lieten hun vangst, hun behendige
vissen. Het donkerde al. Het laatste
stralen van de zon
lag als een uitroepteken
in hun netten.
PAUL HERMANS
Zij kwamen langs plekken om voor altijd
te blijven. Een uitzicht volstond, de hang
van een huis, of hetzelfde weerom
in een blik, een gebaar, in de kleur
van een hekwerk bij avond.
En pleinen waren er van zon, waarom
een teer geritsel hing van eiken, als
raakten zij daar eindelijk aaneen
al die momenten uit de telkens
verbrokkelde tijd van ons leven.
Maar zij moesten nog verder. De reden
wist niemand. Om een weerzien wellicht,
een hardnekkige trouw, of om het intenser
en kleinere steeds, om een bloem,
op een graf, in een boomgaard.
PAUL HERMANS
Uit: Paul Hermans Hartschelp. Breda, De Geus, 2007
Geen opmerkingen:
Een reactie posten