dinsdag 26 oktober 2010

Opdrogende wellust


DE LATE STRAF




Haar hart was een magneet en van graniet:
zij hoefde maar languit te liggen wachten,
de prooien kwamen wel, elk ging te niet
met huid en haar verslonden, haar roofkrachten
verzadigend, tot ze voldaan insliep.
Haar bloed hield haar verwende vlees zachtgloeiend,
een hinderlaag waaruit zij wel eens riep
naar een prooi die ontkwam, haar bed uitwoelend
bijtijds nog.
Zij lag languit, heet, ijskoud,
en ligt zo nog en zal nog vele jaren
zo liggen.
Toch, de wellust zelfs wordt oud
en komt, verveeld, langzaamaan tot bedaren,
maar het herdenken van de wellust blijft,
het verloren genot vergiftigt de uren,
zij geeslen het alleengelaten lijf
met zwepen die geen sterveling kan verduren.
Kortom: daar ligt zij dan die nog naleeft
van wat haar gedoogd vuur haar heeft berokkend:
stram, uitgeput roofdier dat honger heeft
en geen prooi meer kan lokken. -




© A. Roland Holst




Uit: A. Roland Holst Voorlopig, Amsterdam, Van Oorschot, 1976

Geen opmerkingen:

Een reactie posten