dinsdag 6 mei 2008

In de straat van genade



HET LAND (Egyptisch)


De wondere wagens der zon gaan onder,
Bereiken nog - de wind wordt lichter en dit gerstig land is
laag -
De vluchtelingen, gedoken in hun nood.

Nederknielende, sparende, biddende, buigende
Zijn zij steeds ongedeerd.
Hun spaden staan, hun spannen rijden.

Maar wacht, wacht. Als een schot in de twijgen
Waarin geofferd wordt, gesmeekt, gehunkerd,
Slaat het uur der huursoldaten.

Ietwat later - vloeit de beek? en de halmen, de zachte, buigen zij?
En de stemmen, sterven zij? - schrijven de laatste bevlekte
vingers
Letters en namen van kindermoordenaars.

Weerloos is de tijd, ongenadig de aarde.

In de straat van genade. De parkiet schreeuwde
De nacht lang. Wie weet wat de wezel riep?
De parkiet schreeuwde en vijf soldaten braakten.

In de straat van genade een uil en een rat.
De dieren wankelden in hun schonken, de rechter was verschrikt
Toen zijn bebloede dochter vluchtte over de vlammende weide.

In hun korenbed liggen de boeren. Gesloten is hun biddend oog.
Hun land kraakt.
Het water vloeit er niet meer binnen.


HUGO CLAUS (1929 - 2008)


Claus zou volgens sommige bronnen twee schilderijen voor ogen hebben gehad toen hij dit gedicht schreef: 'De volkstelling in Bethlehem' resp. 'De kindermoord te Bethlehem' van Pieter Brueghel, beide uit 1566. Brueghel schilderde de taferelen als een eigentijdse oorlogsscène in een Vlaams dorp in de winter.


Oorspr. uit: Hugo Claus De Oostakkerse Gedichten, Amsterdam, De Bezige Bij, 1955.

Later in: Een engel zingend achter een pilaar - gedichten over schilderijen; geïll. bloemlezing door Anton Korteweg, m.m.v. Annemarie Vels Heijn. Den Haag, SDu Uitgeverij, 1992.

Geen opmerkingen: