WERELDREIS
Van de grond gekomen, traag, in de schutterige Kempen,
Maar vlak bij de Maas waar het volk brutaler zingt
Als het spreekt, zijn aard loshartiger naar buiten keert.
Al meer in de trant van de Rijn. Ik kom er vandaan.
Ik werd er verbannen omdat het exil in mijn bloed zit.
Er is geen schuld, er is geen spijt en geen verzoening.
Ik ben zelf de strenge man die me ginder heeft verjaagd.
Ik ben zelf de dode vrouw die rechtop in mij slaapt,
Die ginder krom in mij te dromen staat van hier.
En zelf ben ik het kind dat naar mij vroeg in deze stad.
Honderd kilometer liep die wereldreis van eeuw naar eeuw,
De negentiende van mijn wieg, mijn twintigste zonder getal.
© Leonard Nolens
Uit: Leonard Nolens Hart tegen hart. Gedichten 1975-1990. Amsterdam, Querido, 1994
Geen opmerkingen:
Een reactie posten