zaterdag 31 mei 2008

Zoveel soorten



Sotto voce

 


Zoveel soorten van verdriet
ik noem ze niet.
Maar één, het afstand doen en scheiden.
En niet het snijden doet zo'n pijn,
maar het afgesneden zijn.

Nog is het mooi, 't geraamte van een blad,
vlinderlicht rustend op de aarde,
alleen nog maar zijn wezen waard.
Maar tussen de aderen van het lijden
niets meer om u mee te verblijden:
mazen van uw afwezigheid
bijeengehouden door wat pijn
en groter wordend met de tijd.



Arm en beschaamd zo arm te zijn.




M. VASALIS (1909-1998)



Uit: Maria Vasalis Vergezichten en gezichten, Amsterdam, Van Oorschot 1954

donderdag 29 mei 2008

Longen van negentien


MANTOUX


Krasjes op mijn onderarm:
tuberculinetest. Een witte
non met een pennetje. Ik

een jongen met een bultje,
jeukend rood, mijn longen
op de foto zeven of pas zes.

Een prik onder mijn huid:
test van Mantoux. De milva
met een naald. Soldaat ik

met een bultje, jeukend rood,
mijn longen negentien, twintig,
dapperder dan ooit. Boven

ons in zijn huis woonde mijn
opa met zijn silicose. Silicose
geeft een verhoogde kans

op open tuberculose, lees ik
veertig jaar later, met op elke
onderarm een jeukend bultje,

spontaan ontstaan, alsof mijn
lichaam met mijn lichaam praat
over wie ik ben en wie het was

die, alsof hij in de verste verte
lag, zijn opa niet mocht naderen
om hem te horen, hem te ademen.


© Wiel Kusters


Uit: Wiel Kusters Zielverstand, Amsterdam, Em. Querido, 2007

Onder de schaduw





[klik voor groter beeld]

Het gedicht OVER OFF SCREEN van K. Michel
is afkomstig uit zijn prozabundel In een handpalm
(Amsterdam, Augustus, 2008).

Op de achtergrond het "Monument voor de benzinepomp"
van Henk Visch. Het beeldend kunstwerk staat sinds 1993 langs de Rijksweg A 30 Ede-Barneveld, ter hoogte van Lunteren. Het werk wil volgens de maker "het beeld van een benzinepomp bewaren voor toekomstige generaties, die zich welicht anders voortbewegen".

Poster-van-de-maand van Poëzieplein, Schiedam

maandag 26 mei 2008

Reusachtige brillen



IDYLLE



Kijk die foto's, hoe we ons destijds
vertoonden: flowerpower met reusachtige
brillen en alles zat onder het grote

geluk. Jij daar, hier ik en verderop
vaak de kinderen natuurlijk, ze waren
nooit te beroerd om te lachen, ze
vochten klierden en huilden alleen

buiten de kiek en dat hoorde ook zo, wij
hadden per slot niet voor niets geleerd
te troosten en te sussen. Toch mooi

dat we nu in al dat stralen terug kunnen
bladeren, met een vinger hun groeien
aanwijzen en kijk maar, wat waren ze waren ze
vrolijk, ze apekooiden wat af. Prachtig

zo'n kast met kleurige ruggen waarachter
idyllisch wij of zij of idyllisch jij of ik met
die twee moegespeeld moegeschreeuwd.


©
Hester Knibbe


 

- gedicht uit de afdeling Huidig, in:
Hester Knibbe Bedrieglijke dagen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 2008

vrijdag 23 mei 2008

Twee evenwijdige rechten



DE BERG TEGENOVER HET PALEIS


De berg tegenover het paleis van Minos is als een
Grieks theater
een tragedie met de rug leunend op een stormachtige
helling
in de rijen heel geurige struiken nieuwsgierige olijven
klappen voor de ruïne
Tussen de natuur en het menselijk lot
bestaat geen wezenlijk verband
zeggen dat het gras spot met de catastrofe
is een bedenksel van ontroostbaren en weifelenden

Een bijzonder geval: twee evenwijdige rechten
snijden elkaar zelfs in het oneindige niet

Meer kan men er in eerlijkheid niet van zeggen


Zbigniew Herbert (1924-1998)



-vertaling uit het Pools: Gerard Rasch, 1999 -

In een toren



MOSLIMA




een doek als gevouwen vleugels om haar hoofd
haar gezicht de kleur van ongebleekt postpapier

zij en ik in het openbaar vervoer ze schudt zachtjes haar hoofd
heen en weer zo zou ze ook moeten knikken zonder vervoer

moet ik het vuur in de bek van een draak blussen
of moet ik olie drinken met een lucifer?

ze is mij allerminst vijandig ze zit alleen in traditie/familie
op afstand als licht achter een raampje hoog in een toren



© Bas Belleman


Uit: Bas Belleman Nu nog volop ventilatoren [red. Gerrit Komrij, Sandwich-reeks nr. 3]
Amsterdam, Uitgeverij 521, 2003

Waar stond mijn dinges?



VASTENAVOND


Als ik mijn neus opzet, verlies ik prompt
een oor. Mijn haar wordt groen als ik het was.
Ik ben vergeten waar mijn dinges stond
nu ik vergeefs elf onderbroeken pas.

Ik maak muziek, zo vrolijk dat ik huil.
Ik dans alleen, de optocht maakt mij bang.
Ik slaap mijn roes uit in een eenmanskuil.
Ik voel waterkoude kussen op mijn wang.

Maar ik verrijs, laat dat geloof bestaan.
Ik spreek de waarheid met de brakke mond
die hangt te zingen aan mijn onderbuik.

Het voorjaar komt, ik voel het en ik ruik
het leven smeulen als een lange lont.
Ooit volgt de knal. Nu leven! Kraai maar, haan.


© Wiel Kusters


Uit: Wiel Kusters, Zielsverstand, Amsterdam, Querido, 2007

Zacht vlees



Son of a beach


Zee, het zeer wijde gevoel
van te klein, bijna overbodig

ouder wordende billen waarin
nog iets trilt en schommelt

lopend naar de rommel die hij

heeft gevonden: wier, dooie

vis, slijm. Bukt, tot waar
het wit wordt tilt de wind

haar jurk op: zacht vlees. Kijk
naar de zee.


© Rutger Kopland


uit: Wie wat vindt heeft slecht gezocht, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1972

Hoe ik spreken zou moeten


leegstand van lucht.
te horen valt daar
de wind, een knie
van zilver die knielt
waar geen wolk is

leegstand van licht
lucht vol vissen


*


dit is wat van paarden
nablijft als ze zijn verdwenen

een geur van verbrande veren
rook van verschroeid hooi

gehinnik alsof een vogel
wakker wordt en schreeuwt
schreeuwt als nooit tevoren


*


in een hoek van de wereld
ligt de wereld

gevonden heeft iemand haar
waar ze lag, de wilg
misschien, het blad.

lag daar terzijde. geen
hond blafte, geen ster kwam
haar tegen


*


altijd zijn zonnen hoger
dan manen. altijd is de hemel
hoger dan haver

altijd omhoog
kijk ik naar de bomen
vraag aan het koren

wie daar woont in de bomen
wie van de goden daar toornt


*


als er niets meer is
is er altijd nog wel een naam
waaruit een andere naam valt, waaruit
een vogel valt met een naam
in zijn hand


*


altijd zocht ik hoe
ik de bliksem in mij
zou kunnen
laten inslaan

hoe ik spreken zou moeten
over woede, hoe ik
zwijgen zou moeten



© LEO HERBERGHS


- zonder titel (6x)

In: Leo Herberghs Daarmee wordt gezwegen /gevolgd door De afdaling van de regen.

Rotterdam, Bèta Imaginations, 2000

Uitroepteken



De einder zweeg met strak
opeengeperste lippen. Zij stonden
aan de zee, de mond gelooid

in bitterheid, hun hart
in het voorbije.

De omslag kwam ineens, niet eerst
geleidelijk. Het waaide luid.
De golven braken. Niemand sprak.

Men ademde. En ieder daar
verstond het.

Zij lieten hun vangst, hun behendige
vissen. Het donkerde al. Het laatste
stralen van de zon

lag als een uitroepteken
in hun netten.


PAUL HERMANS




Zij kwamen langs plekken om voor altijd
te blijven. Een uitzicht volstond, de hang
van een huis, of hetzelfde weerom

in een blik, een gebaar, in de kleur
van een hekwerk bij avond.

En pleinen waren er van zon, waarom
een teer geritsel hing van eiken, als
raakten zij daar eindelijk aaneen

al die momenten uit de telkens
verbrokkelde tijd van ons leven.

Maar zij moesten nog verder. De reden
wist niemand. Om een weerzien wellicht,
een hardnekkige trouw, of om het intenser

en kleinere steeds, om een bloem,
op een graf, in een boomgaard.


PAUL HERMANS



Uit: Paul Hermans Hartschelp. Breda, De Geus, 2007

donderdag 22 mei 2008

Drie maal 5,7,5 - 9 haiku's



Het eerste zonlicht
begon vandaag te schijnen
van haringkoppen.

-
Buson


Ik schepte de maan
in mijn schotel, en goot hem
weg met het water.

-
Ryuho


Rijstkorrels kleven
aan de kat zijn snor nog, maar
- hij gaat uit vrijen!

-
Taigi


Die woedende wesp!
Hij stak de stenen Boeddha
nog eens en nog eens.

- Bokusui (1873-1913)


't Kind dat te koop is,
zit gezellig in een mand,
een meloen op schoot.

- Bushi (1880)


Geen steen te vinden
om naar die hond te smijten;
slechts wintermaanlicht


-
Taigi



Ik hing de maan op;
plukte hem af, en hing hem
aan die tak weer op.

-Hokushi (1718)


Wij moesten scheiden,
en keken naar de helling,
perziken etend.


-
Izen


Wat stukjes papier,
nadat zij was weggegaan;
eenzame dingen.

- Senna (1650-1723)


uit: J. van Tooren Haiku - een jonge maan, Amsterdam, Meulenhoff, 1981 (vijfde, herz. druk)

Haiku is een Japanse dichtvorm, geschreven in drie regels van 5, 7 en 5 lettergrepen.
De haiku drukt, in de klassieke vorm, een ogenblikservaring uit.

Telraam




KORTRIJK


Come friendly bombs, and fall on Slough (J. Betjeman)



Kom, lieve bommen, val op Kortrijk.
Niet omdat ik daar ontstond
tussen Walle en station,
uitgerust om op te krassen,

maar daar in Kortrijk wezens wonen
met trage tranen en met snelle winden,
muffer dan - eertijds - het rottend vlas
in het gouden water van de Leie.
En daar in Kortrijk mannen wonen
met schuine moppen, met centen die kloppen
in hun te diepe, haast diepzinnige zakken.

Kom, lieve bommen, donder neer, verpletter Kortrijk.
Maar spaar de kinderen van Stella Maris,
de sullen van de Pottelberg,
de hoeren van de Papenstraat.


En o, voordat ik het vergeet,
spaar ook mijn tante en de haren.
Spaar toch vooral mijn malle nicht
die dertig is en aan een telraam zit
en telt en telt en nooit iets vindt dat klopt.
Kortom, spaar Kortrijk maar.



© Luuk Gruwez



Uit: Luuk Gruwez Vuile manieren, Amsterdam, de Arbeiderspers, 1994

De zon is een roddelaar

Bezoek je vrijer alleen 's nachts
Want de zon is een roddelaar en de nacht een pooier
Menige minnaar bedekt door nachts duisternis
Ontmoette zijn geliefden toen de mensen sliepen


Ibn al-Mu'tazz [861-908]


O bliksem die zijn vuur ontstak en wolk
Die jubellichtend de winden besteeg en henen voer:
Zeg de reeschone in Al-Liwa, die Christen
Wiens middel rankheid met een zone omgordt:
Schoonheids twijg die zijn lommer tot lokken spreidt
En zijn blakende bloei tot bloesems ontluik!
Wat zou het je deren als ik nachtelijk aan je takken trek
En jij de vruchten van je kussen over mij strooit!


Ibn Khafadjah [1058-1139]



uit: Schoon in elk oog is wat het bemint - de mooiste klassieke Arabische liefdesgedichten, samenst. en vert. Hafid Bouazza, Amsterdam, Bert Bakker, 2000

Voordat ik een grap vond



Kaart van een Grieks eiland





Herman*, ik had je nog een kaart willen schrijven,
zo'n lullige ansicht, voorzien van een grap
over, nou ja, je weet wel waarover,

maar ik hoorde dat je al dood was
voor ik een grap had gevonden.

Ik leef nog, ons gesprek is niet af,
maar ik leef deze laatste dagen gebogen, over woorden
die ik doorstreep, weer opschrijf -

Waar hadden we het over, waar
waren we gebleven, zonder de dood te verwachten
schrijf je geen poëzie, daar waren we
het hartroerend over eens,

poëzie was geluk, het geluk om een paar woorden
te vinden die even bij elkaar wilden horen
voor de dood ons kwam halen,

een grap, een zorgvuldig verzwegen grap
om de dood, deze doorstrepen en weer opschrijven,
zo was poëzie.

Ik zal je dus nooit meer zien.

Ik leef deze laatste dagen gebogen, voor dat alles,
voor dat verlegen lichaam, dat weemoedige hoofd
waarmee je sprak, voor dat alles
levend wordt begraven,

ik bedoel, ik leef gebogen over die kaart,
je weet wel, zo'n veel te blauwe zee,
zo'n veel te blauwe hemel:
Happy days in Greece.




© RUTGER KOPLAND






Uit: Rutger Kopland Tot het ons loslaat, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1997

*Herman de Coninck (1944-1997) was een Vlaams dichter, essayist, criticus, journalist en tijdschriftuitgever.
Op 22 mei 1997 overleed hij in Lissabon, de stad van Pessoa, tijdens een congres over literatuur dat hij bijwoonde: aan een hartstilstand, midden op straat, in het bijzijn van bevriende collega’s als Hugo Claus, Eddy van Vliet en Remco Campert.
De Coninck werd 53 jaar oud.

Kopland schreef Kaart van een Grieks eiland naar aanleiding van de plotselinge dood van De Coninck met wie hij bevriend was.


Voor andere hommages - "Tot ziens in Portugal" door Jeroen Brouwers, een herdenkingsgedicht van Leonard Nolens en een tekening door Siegfried Woldhek - gewijd aan wijlen Herman de
Coninck: http://www.hermandeconinck.be/hommages.php
Voor overige informatie, zie de enige website voor de overleden dichter: www.hermandeconinck.be

Woordeloos in de schaduw



PSALM 4631



In mijn nood roep ik
niet en tot niemand, ik zwijg; wie na zoveel
zand erover nog leeft, heeft het schreeuwen

verleerd. Laat de eik maar kreunen
en klagen, om blad dat voortijdig
te gronde, de tak van zijn stam

afgerukt, laat mij woordeloos
staan in zijn schaduw. Laat

mijn zwijgen niet klein en gebukt
zijn maar waardig hoog
en breed als de kroon van de boom

nu zijn wortels en stilte zich
hechten aan hem en alle gebed
wordt gesmoord in de aarde.


© Hester Knibbe


Uit: Hester Knibbe Verstoorde grond, Baarn, De Prom, 2002

We zullen niet toelaten dat ze onze dagen slopen


Onzichtbaar

Welk gezicht aanvaard je uiteindelijk?
Ik herinner me jou dacht ik in andere gedaante
je had een wrat onder de wang
en trok een beetje met je rechterbeen.
Nu de zaken zijn zoals ze zijn en alles
met de grond gelijk gemaakt is in onze geest
is zelfs de wind, die overbrenger
van onvoltooide bewegingen of stemmen,
buitengesloten en kan niet binnenkomen
wat we ook zeggen wat we ook doen.

Als dit gezicht, dus, jou niet toebehoort
moet het van iemand zijn die in een droom in slaap viel
en eeuwen eerder is ontwaakt, zonder te weten
dat al die tijd met lege ogen wíj
lazen wat in het lot geschreven stond.

Fivos Stavridis

- vertaling uit het Grieks: Hero Hokwerda -



Voor Miranda


Elk landschap dat we geleefd hebben,
elke hoek die door de jaren verbleekt is
is ónze zaak,

we zullen niet toelaten
dat grondwerkers en graafmachines
onze dagen slopen
onze nachten verjagen.

We hebben geen vergeving van zonden gegeven
aan stedenbouwer en landmeter,
we hebben geen boekhouders aangesteld
voor onze dromen vol gaten.


Fivos Stavridis

- vertaling uit het Grieks: Hero Hokwerda -


Fivos Stavridis (1938) werd geboren in Larnaka, Cyprus. Hij studeerde voor apotheker, maar houdt zich sinds 1995 uitsluitend bezig met literatuur. De gekozen gedichten zijn afkomstig uit zijn tweede bundel Tríto Prósopo (1982). De gedichten, vertaald door Hero Hokwerda, werden eerder opgenomen in de bloemlezing Wij wonen in een taal, Brugge 2004 (red. Kees Klok).

Voor meer - vertaalde - poëzie van Fivos Stavridis, lees ook Stanza op DeContrabas.com

http://decontrabas.typepad.com/stanza/2008/05/fivos-stavridis.html

Het is pas 13:16 uur




DE TERRORIST - KIJKT



De bom in het café zal om dertien uur twintig ontploffen.
Nu is het pas dertien uur zestien.
Er kunnen nog een paar mensen naar binnen,
een paar naar buiten.

De terrorist is de straat al overgestoken.
Die afstand behoedt hem voor elk kwaad
en tegelijk ziet hij alles alsof hij in de bioscoop zit:

Een vrouw in een geel jack - gaat naar binnen.
Een man met een donkere bril - komt naar buiten.
Twee jongens in spijkerbroek - staan te praten.

Dertien uur zeventien en vier seconden.
De kleine heeft geluk - hij stapt op zijn scooter,
maar de grote - gaat naar binnen.

Dertien uur zeventien en veertig seconden.
Er komt een meisje aan - ze heeft een groen lint in haar haar.
Maar nu belemmert die bus het uitzicht opeens.
Dertien uur achttien.
Het meisje is verdwenen.
Of ze zo dom is geweest naar binnen te gaan of niet,
zullen we zien als het uitdragen begint.

Dertien uur negentien.
Om een of andere reden gaat nu niemand naar binnen.
Er komt wel een kale, dikke man naar buiten.
Maar het lijkt of hij iets in zijn zakken zoekt en
tien seconden voor dertien uur twintig
gaat hij terug, alleen voor twee rottige handschoentjes.

Het is dertien uur twintig.
De tijd - wat gaat hij toch langzaam.
Nu is het vast zo ver.
Nog niet.

De bom - ontploft.


© Wíslawa Szymborska



Uit: Wíslawa Szymborska Einde en begin, gedichten 1957-1997, Amsterdam, Meulenhoff, 1999
Oorspr. in: Grote getallen (1976)

- uit het Pools vertaald door Gerard Rasch -

woensdag 21 mei 2008

Hoe wil je heten, Vogelenhaar?



Je naam? Maar ik heb je naam vergeten.
Je letters lopen over in elkaar.
Wij zijn van zoveel ik gemaakt, bezeten,
dat wij geen leven hebben voor elkaar.

Ik weet je naam wel maar hoe wil je heten:
Springveer, Wilde, Kleine Clown, Vogelenhaar,
Brood Dat Je Proeven Moet Om Op Te Eten,
Tot Ziens, Adieu, Nooit Meer of Toch of Maar?

Ik zeg maar wat. Ik moet in je geloven,
al ben je niet degene die je bent,
woon je nieuw naast mij of vlieger je boven

de daken. Ik heb je te slecht gekend
en kan je nu geen stom geluk beloven,
vreemdelinge. Wij zijn dat licht ontwend.


©
Hans Andreus


oorspr. in: De sonnetten van de kleine waanzin (1957),
later opgenomen in: Hans Andreus Verzamelde Gedichten, Amsterdam, Bert Bakker, 1984.

Vrolijke avonden


UIENOOGST


Op dit kale verkavelde land

zoek ik de vrolijke avonden van de oogst.

We werkten we zongen we dronken
de limonade van de onschuld, de genade

van de Heer stond hoog aan de hemel,
geloof was nog geen zonde van de tijd.

Vader woog het deel dat ons toekwam
en lachte om de neef die niet goed

bij zijn hoofd was en anders met vrouwen.
Zij sloegen de ogen neer voor de heer

die van onze centen in een Mercedes reed.
Zo stonden wij te kijk: mes en zak en stof

het hemelrijk nabij,
en oogstten de uien en huilden namaaktranen.


© Rien Vroegindeweij


Uit: Rien Vroegindeweij Gemengde berichten – Amsterdam,
uitg. Nieuw Amsterdam, 2006

In 2007 ontving Rien Vroegindeweij (1946, Middelharnis) de driejaarlijkse Anna Blamanprijs van het Prins Bernhard Cultuurfonds voor zijn gehele oeuvre.


Zoals je zwijgt



Een vergeefs gedicht


Zoals je loopt,
door de kamer uit het bed
naar de tafel met de kam,
zal geen regel ooit lopen.

Zoals je praat,
met je tanden in mijn mond
en je oren om mijn tong,
zal geen pen ooit praten.

Zoals je zwijgt,
met je bloed in mijn rug
door je ogen in mijn hals,
zal geen poëzie ooit zwijgen.

© Remco Campert


Uit: Een standbeeld opwinden Amsterdam, De Bezige Bij, 1952

Zonder koffers



Aan de vooravond van nooit vertrekken

Hoeft men tenminste geen koffers te pakken
Noch plannen op papier te zetten,
Met onbedoelde begeleiding van wat men vergeet,
Voor het vertrek, vrijblijvend nog, de dag daarop.
Men hoeft niets, niets te doen
Aan de vooravond van nooit vertrekken.
Welk een rust niets meer te hebben om van uit te rusten!
Grote gemoedsrust, de gemoedsrust zelfs geen schouderophaal op te brengen
Voor dit alles, alles al gedacht te hebben,
Is het, welbewust te zijn beland bij niets.
Grote vreugde als geen vreugde meer van node is:
Een omgekeerde buitenkans.
Hoe vele malen lang reeds leef ik
Het vegetatieve leven van het denken!
Alle dagen, sine linea,
Rust in ruste, rust...
Grote gemoedsrust...
Welk een vrede, na zo vele reizen, geestelijke en lichamelijke!
Hoe heerlijk kijken is het naar de koffers, starend als naar niets!
Sluimer, mijn ziel, sluimer!
Grijp je kans en sluimer!
Sluimer!
Kort is de tijd die je gegund is! Sluimer!
Het is de vooravond van nooit vertrekken!


© Fernando Pessoa


Uit: Fernando Pessoa - Álvaro de Campos Poesías/Gedichten 1913-1922, Amsterdam, Arbeiderspers 2006
© vertaling uit het Portugees: August Willemsen

Eigen bier


WOONGROEP


dat is precies de manier waarop ik ben weggepest

op maandag is de tv van haar
als ik van kanaal verwissel
omdat zij de krant leest
komt haar ontevreden gezicht
schijnbaar geschrokken vanachter
de krant vandaan

moeten we terug naar
waar ze niet naar keek

we zijn nooit echt close geweest
jenny en ik

ik zal gaan solliciteren
ik zoek een baantje
voor in de avond

misschien hebben ze nog iemand
nodig in de bar in ons kraakpand

waar vooral alcoholisten komen
die hun eigen bier
meebrengen


© Tsead Bruinja


dinsdag 20 mei 2008

Haar bewaren


De moeder het water


Ik ging naar moeder om haar terug te zien
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien

-toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid -
misschien zou 't goed zijn als nu Psalmen klonken.

Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in 't gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer

zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn belofte na te komen, haar te bewaren.


RUTGER KOPLAND


Uit: Rutger Kopland Tot het ons loslaat, Amsterdam, Van Oorschot, 1997

Water als kaarten


ZOALS DE ZEE ZICHZELF WEERLEGT


Zoals de zee zichzelf weerlegt, nee, juist legt,
golf over golf, cliché over cliché,
als kaarten bij een patience-spel,
en zich weer opraapt en zich opnieuw legt;

zoals horizon slechts horizon-
taal duldt, zo ver als je kunt kijken,
en zee tien keer per minuut verticaal wil,
zo luid als je kunt horen;

zoals water zwemt om zichzelf te kloppen
in de sprint, een arm zegevierend omhoog-
steekt,
waarna een andere arm en nog een arm;
zoals alle water ter wereld zich haast
om aan te komen binnen de tijdslimiet
van de eeuwigheid: zo nu.

Herman de Coninck

Uit: Herman de Coninck Schoolslag. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1994.

Hulpeloos


SCHUILPLAATS




Ik zat in Plato’s grot. Waar
anders moest ik schuilen
voor de regen? De meester zelf
stond aan de tapkast
in diep gepeins verzonken. Hoe
anders moest hij zich
een houding geven?

Er waren veel schimmen
uit een eerder bestaan
en aan kleine tafels
bedoeld om het gezellig te maken,
zaten dichters te praten
met vlinderende bakvissen.

De lampen staken uit de vloer.
Uit naden tussen de plavuizen
welde regenwater op.

Ik voelde mij hulpeloos jong.


© Kees Klok


Uit: In dit laagland – Sliedrecht, Wagner & Van Santen, 2005

Weggegraven warmte




KRALINGSE PLAS



Hier was de veenderij,
onze warmte
door mensen afgegraven.

Hoor de grond leeft nog
in het water
en de toegeknepen ogen in de wind.

Hier is de stad
geen stad,
maar natuur nog in de mensen,
mijn grootvaders handen.



Joop van den Bos


*



VOOR BEP



Daar gaat de slagersjongen
hij is rap op de fiets, jongleert
met de mand aan het stuur.

Hij snuift en spuwt zijn dans
om bal en zak bij Theo Huizenaar.
Flitst zijn kromme rechtse
met de wieken van de windmill
aan zijn lijf als een spel der goden.

Heel zijn harde jeugd in Crooswijk!

Maar nu staat hij
op een ring-gazon
met bloemen
te schaduwboksen
bij een kruispunt
onder een boom,
als de jonge Bep nog
van de Olympiade.

Daar staat het beeld van de knokker.
Ja, verdomd hij staat er.
Zie hem sparren met wind en regenvlagen.
Hoor hem schelden op die racende mafkezen
in het verkeer.

Maar nu beschijnt de ochtendzon het brons
mijn god, hij leeft, hij beweegt,
krijg nou het lazarus,
hij is nog bij ons!



Joop van den Bos

 

Twee gedichten uit: Rotterdam en al die dingen meer – DVD, mei 2008.







Gedichten van huisschilder, boks-, watersport-, filosofie- en poëzieliefhebber Joop van den Bos;
ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag gelezen door Jules Deelder, Dick Gebuys, Arie van der Krogt, Manuel Kneepkens, Jan Oudenaarden, Herman Romer, Anna Vingerhoets, Frans Vogel, Rien Vroegindeweij e.a.

zondag 18 mei 2008

's Avonds


O, ANNIE



Ze legt de telefoon neer en zegt O, Annie
de buurvrouw die hem vond;
om haar stem te sussen

O, Annie.

's Avonds pakt ze een vuilniszak
voor zijn kussen.




© Wim Brands




Uit: Wim Brands Ruimtevaart, Amsterdam, Nieuw Amsterdam, 2005

vrijdag 16 mei 2008

Wat was te veel?




HUWELIJKSKAMER





Wat op te rapen
na drie of vier huwelijken
in dezelfde ruimte
in een lange middag?

Toen de laatsten naar buiten kwamen
was het nog licht en warm.
Wat ligt op de vloer
om met de handen bij elkaar te vegen?

Wat is uitgestrooid
als zand, sterren?
Wat was te veel
om mee te nemen?



© Nachoem Wijnberg




Uit: Nachoem M. Wijnberg Alvast, Amsterdam, Bezige Bij, 1998

Kijk- en luistergedichten


Twee staaltjes van fraai vormgegeven dichtkunst:

Hans van de Waarsenburg - Nachtdichten
Hans van de Waarsenburg - Het Oneindige Lied

Bekijk en beluister poëzie per flashvid op:
http://www.jetzes.nl/animaties/index.htm

donderdag 15 mei 2008

Vracht


ALS TUIN

 't Moest zijn dat buiten wat je hand aanraakt
van jou bezit nam als de reeds verwachte:
je hebt grond om te planten los gemaakt,
je legt jezelf weg plantend in de zachte

gerede aarde; of je voelt hoe zwaar
vruchten een ongestutte tas bevrachten
en om jouw zorg wordt de boom eigenaar
en drager van toekomstige gedachten:

de tijd ging over in bestendigheid,
wat groeit en bloeit bedacht en droomde jou,
en wie jou overleed maakte niet uit:

het grasveld werd je groen en wit de geit,
werd stem uit huis: kom handen wassen gauw,
op tafel in de blauwe schaal vers fruit.


© C.O. Jellema




Uit de cyclus Zelfportret, in: C.O. Jellema Spolia, Amsterdam, Querido, 1996

Adem inblazen - drie keer Hester Knibbe



VANNACHT



Vannacht twee kinderen gered.
Ze lagen onder dun, zwart ijs;
de één zag grijs, de ander blauw.
Ik heb ze op het gras gelegd,
dat hard onder mijn voeten brak,
hun lijfjes droog en warm gewreven
en ze mijn adem ingeblazen.

Daarna de ochtend ingekeken,
die lauw over het water lag,
een mouwloos T-shirt aangedaan,
wat grassen in een vaas geschikt,
twee kinderen uit hun slaap gevist.


© Hester Knibbe


Uit: Hester Knibbe - Een hemd van vlees, Baarn, de Prom, 1994



Waar ik op ga, komt

van dieper. Hier was sprake van koudmakend
vuur, een kookpot die plotseling
plofte en wat naar buiten moest stroomde
eruit golf over golf tot aan
het water tot waar de zee
het welletjes vond en een tegengolf

zond. Stenige nachtzwarte
droomarme grond waartussen zich tanig
tijm heeft geworsteld en distel die hecht
aan het naakte. Over deze onzachtzinnige
draag ik je in me
zevenmaands doodkind mee naar de zee


© Hester Knibbe


Uit: Hester Knibbe - Verstoorde grond, Baarn, De Prom, 2002



Hoe draag je een kind na zijn laatste. Acht

heb je nodig, zijn vrienden met liefde
en lef genoeg om hun schouders
eronder te zetten. Ze hebben veel

meer te dragen dan het gewicht van het hout
en het lichaam erin, ze moeten
wegdragen. Hoe ze dat doen, hoe dat moet?

Zwijgend. Voet voor voet.


© Hester Knibbe


Uit de cyclus 'De kunst van het wegdragen', in:
Hester Knibbe - De buigzaamheid van steen, Amsterdam, De Arbeiderspers, 2005


Hester Knibbe (1946) werd in 2001 voor haar gehele oeuvre bekroond met de Anna Blaman Prijs.
Een jaar eerder ontving ze de Herman Gorter-prijs voor de reeks 'Antidood', eerder verschenen als bibliofiele uitgave bij Herik in Landgraaf, naderhand als cyclus opgenomen in haar bundel 'Een dunne duurzaamheid' (1999).
In 2005 won ze De Publieksprijs voor de beste Poëziebundel van dat jaar, een gezamenlijk initiatief van de websites Rottend Staal en De Contrabas, voor
De buigzaamheid van steen.
Hester Knibbe debuteerde in 1992 met Meisje in badpak. Haar bundel Een hemd van vlees (1994) werd genomineerd voor de VSB-poëzieprijs. Zwerfmotief (Slibreeks, 2006) was tot nog toe haar jongste publicatie.

Zaterdag 24 mei as. verschijnt Knibbes nieuwste werk: Bedrieglijke dagen.
De presentatie van haar nieuwe, zevende bundel vindt plaats om 16.00 uur in de al even nieuwe boekhandel De Balustrade, Grote Visserijstraat 12-14 in Rotterdam–Delfshaven.



Uit Bedrieglijke Dagen alvast deze strofe:

Het was hoogbloei die dagen. Rondom
spande guichelheil samen met wikke, groei
had de steen die mede de muur maakte
in tweeën gespleten en wij liepen erover.

De won'dren werden woord en dreven verder



DE WOLKEN


Ik droeg nog kleine kleren, en ik lag
Languit met moeder in de warme hei,
De wolken schoven aan ons voorbij
En moeder vroeg wat ik in de wolken zag.
En ik riep Scandinavië, en eenden,
Daar gaat een dame, schapen met een herder-
De wond'ren werden woord en dreven verder,
Maar 'k zag dat moeder met een glimlach weende.

Toen kwam de tijd dat 'k niet naar boven keek,
Ofschoon de hemel vol met wolken hing,
Ik greep niet naar de vlucht van 't vreemde ding
Dat met zijn schaduw langs mijn leven streek.
-Nu ligt mijn kind naast mij in de heide
En wijst me wat hij in de wolken ziet,
Nu schrei ik zelf, en zie in het verschiet
De verre wolken waarom moeder schreide-


Martinus Nijhoff (1894-1953)



in: M. Nijhoff Verzamelde Gedichten, Amsterdam, Bert Bakker (1990)


Martinus Nijhoff wordt beschouwd als een van de grondleggers van de Nederlandse dichtkunst. Zijn langere gedichten Awater (1934) en het Het uur U (1936) worden gerekend tot hoogtepunten van onze moderne poëzie, evenals ‘Het lied der dwaze bijen’ en ‘De moeder de vrouw’.
Nijhoffs vermogen om grote emoties in eenvoudig taal weer te geven heeft altijd veel lezers aangesproken. Zijn kracht schuilt in de bijzondere beschrijving van het mysterie achter alledaagse gebeurtenissen. In een stijl, zoals in Awater en Het Uur U, die steeds meer neigt naar spreektaal.
Nijhoff ontving in 1953 postuum de Constantijn Huygensprijs voor zijn gehele oeuvre. In dat jaar werd ook de Martinus Nijhoffprijs ingesteld, die jaarlijks wordt toegekend voor vertaalwerk in en uit het Nederlands.



woensdag 14 mei 2008

De mussen



VIJF MINUTEN NA DE LUCHTAANVAL


In Pilsen,
Stationsweg 26,
klom ze naar de derde verdieping
langs de trap die alleen overbleef
van het hele huis,
ze opende de deur
die naar de hemel leidde,
verstijfde boven de afgrond.

Want hier
eindigde de wereld.

Daarna sloot ze goed af
opdat niemand
Sirius
of Aldebaran
zou stelen uit hun keuken,
ze liep de trap af
en zette zich neer
om te wachten
tot het huis zou herrijzen
en uit de as haar man zou opstaan
en uit de beentjes haar kinderen
zouden zijn gelijmd.

’s Morgens vonden ze haar
versteend.
Mussen pikten uit haar handen.



© Miroslav Holub


Uit: Miroslav Holub Hoewel, gedichten en andere teksten 1958-1992
(samenst. en vert. Jana Beranová),
Leuvense Schrijversaktie/Europees Poëziecentrum, 1992

De Brandgrens




Rotterdam 14 mei 2007, voor het eerst met de verlichte ‘brandgrens’
(c) beeld: Y. S. Groen



HOOGSTRAAT


Als ik het woord Rotterdam uitspreek
zie ik als in een zwarte spiegel

de zwaar geboenwaste voorkant
van de palissander kast

in de eetkamer van mijn familie
woonachtig aan de Hoogstraat

waar in de onderste lade
een Heilig-Hartbeeld lag / afgedankt

Een stralenkrans van chromosomen
om het gipsen hoofd

Hogerop
volgde intussen een formatie Heinkels
de loop van de Maas

Het was stil, doodstil, die zonnige Meidag
van het Bombardement

In die stilte leerde mijn familie
althans de Rotterdamse tak

(opnieuw) bidden


MANUEL KNEEPKENS


De Brandgrens markeert het gebied waar op 14 mei 1940 het vuur stopte, na de verwoesting van de historische binnenstad van Rotterdam door het Duitse bombardement.
Even voor 13.30 uur die zonnige meimiddag, in het jaar dat Rotterdam zijn 600-jarig bestaan zou vieren, verschenen Duitse vliegtuigen boven de stad. Die gooiden op de vierde oorlogsdag in amper tien minuten bijna 100.000 kilo brisantbommen op de bevolking, gebouwen en huizen. Rotterdam in lichterlaaie, met bijna duizend doden, en de Heinkel-bommenwerpers betekenden de capitulatie van Nederland voor de Duitse bezetter.
De sporen van de Tweede Wereldoorlog zijn nooit meer uit de gehavende stad verdwenen. Waar de vlammen ophielden, ontstond de brandgrens die de overgang tussen vóór en na, tussen oud en nieuw Rotterdam, zou markeren. Het gebied dat Duitse bommen in 1940 in puin en as legden wordt vanaf 14 mei 2010 voorgoed zichtbaar gemaakt door lampen in het plaveisel die in de vorm van rode vlammetjes de hele brandgrens – permanent – verlichten. Zo’n 130 stralenbundels die naar de avondhemel gericht zijn geven sinds 2007 al vanuit de hoogte het gebied aan waar de verwoestende bommen vielen.
De verwezenlijking van het idee voor een bijzondere markering van de ‘brandgrens’ kwam ruim zestig jaar na de fatale oorlogsdag, toen de Rotterdamse gemeenteraad daartoe een motie aannam van de dichter en stadspoliticus Manuel Kneepkens.

[Het gedicht Hoogstraat is later opgenomen in: Manuel Kneepkens
Vrouwen/Rotterdammers Rotterdam, Douane, 2008]


Rotterdam medio 1940, na het bombardement en het geruimde puin, met in het voormalige stadshart de ruïne van de Laurenskerk [fotograaf onbekend]


Zie ook:

http://www.gemeentearchief.rotterdam.nl/brandgrens/index.php?option=com_content&task=view&id=2&Itemid=5

http://www.tweede-wereldoorlog.org/bombardement-op-rotterdam.html

dinsdag 13 mei 2008

Vanavond


DE STAPPEN




De treden klepperen duizendmaal jouw stappen als je weggaat.
Na onze avond weten wij niet in welke lucht jij zult overnachten.
Doe de deur niet dicht.
Voor het einde van de gang sluit ik mijn ogen om niet te horen hoe
je voetstappen wegsterven.
Vanavond kom jij zonder stappen.


Abbas Baydun



*




Er is een zekere kus die we met
inzet van ons hele leven willen.

Zeewater smeekt de parel
om zijn schelp te breken.

En de lelie, hoe hevig heeft zij
een wilde vlinder nodig!

's Nachts open ik het raam
en vraag de maan te komen
en zijn gezicht tegen dat van mij te drukken.
Adem in mij.


Rumi

- Ode nr. 1888




Bronnen: Abbas Baydun en Rumi's Ode 1888, beide in:
Onbereikbare Liefde - tweetalige bloemlezing van Arabische dichtkunst, Amsterdam, El Hizjra, 1995.



Abbas Baydun of 'Beydoen' (1945, Zuid-Libanon) is een vooraanstaand hedendaags dichter en journalist in de Arabische wereld.

Rumi (1207-1273) was een Perzisch soefidichter en mysticus die als nationale held wordt vereerd in Turkije. In de VS is hij de meest gelezen - buitenlandse - dichter. Rumi's leerdicht de Mathnavi behoort tot de mystieke wereldliteratuur.

Verre vermoedens

BRIEF AAN MIJN VROUW
II-II-33, Gevangenis Bursa

Mijn liefste!
In je laatste brief
schrijf je:
‘Mijn hoofd barst
mijn hart bezwijkt!’

Je schrijft:
‘Als ze je hangen,
als ik je verlies,
dan kan ik niet meer leven!’

Je zal leven, mijn lieve vrouw,
je herinnering aan mij zal als een zwarte rookwolk verdwijnen in de wind:
je zal leven, roodharige zuster van mijn hart,
in de twintigste eeuw
is de smart om de dood
na een jaar verdwenen.

De dood,
een dode die aan een touw hangt.
Aan zo’n dood
kan mijn hart zich niet onderwerpen.

Maar,
je zal zien, mijn liefste,
als een arme zigeuner
met handen als een zwarte, harige spin
het touw rond mijn hals
zal leggen

dan zullen ze tevergeefs
naar Nâzim kijken
om de angst in mijn blauwe ogen te bespeuren!

In de schemering van mijn laatste ochtend
zal ik
mijn vrienden en jou zien
en ik zal
alleen de pijn om het lied dat ik niet tot het einde kon zingen
meenemen in mijn graf…

Mijn vrouw,
goedhartig,
goudkleurig,
mijn bij met ogen heerlijker dan honing,
waarom heb ik je geschreven
dat men mij wil hangen,
het proces is nog maar net begonnen,
en ze rukken een mensenhoofd toch niet uit
als een knol.

Zet die nare gedachten uit je hoofd.
Het zijn maar verre vermoedens.
Als je geld hebt
koop me dan een lange wollen onderbroek,
ik heb opnieuw jicht in mijn benen.
En vergeet niet
dat de vrouw van een gevangene
altijd aan leuke dingen moet denken.

NÂZIM HIKMET

[uit: De mooiste van Hikmet, vert. Perihan Eydemir en Joris Iven, Tielt/Amsterdam, Lannoo-Atlas, 2003]

zondag 11 mei 2008

Denken vermindert de kans op vis




Heb je alles bij je?
Vissen met Verschoor is rustig en goed.

'Niet denken,' is zijn advies.

‘Denken vermindert de kans op vis.’
De Door Zeelten Gevreesde
hangt vol stoeltjes, kussentjes en mesjes
en twinkelende schaartjes.


‘Hm,’ zegt hij, turend naar de sterren
in de Deense zomernacht,
‘reken maar dat daar een hoop vis zit.’

Frank Koenegracht


Frank Koenegracht (Rotterdam, 1945), van beroep psychiater, debuteerde in 1971 met Een gekke tweepersoonswesp.
Zijn mooiste gedichten uit zes bundels zijn samengebracht in Vroege sneeuw (2003, De Bezige Bij). Koenegracht werd voor zijn hele oeuvre onderscheiden met zowel de Anna Blamanprijs als de Frans Erensprijs.

Over vissen gesproken. In 2007 verscheen Dank voor je brief, het gaat iets beter - een hilarische briefwisseling - op rijm - tussen Koenegracht en de bevriende kinderboekenschrijver en dichter Sjoerd Kuyper. Uit dat boek, van uitgeverij Nieuw Amsterdam, komt dit fragment:


Beste Sjoerd,
Wij hadden ook een vis,

een brsem, die beschimmeld is
en daardoor scheef in ’t water lag,
waarna ik… En die ik op gezag
van Jop antimycotisch behandeld heb,
zodat hij weer een ogenblikje zwom.
De schimmel echter kwam weerom
alsof een gruwelijke spin zijn web
in ’t water om hem spande, hem
overmande. Wat is Brsem!
roep jij nu uit; het moet Brasem
zijn, de a ligt er soms uit.
Meer ligt er bij mijn vader uit.
Hij zegt tegen mijn moeder, zijn bruid:
‘Waar woon jij eigenlijk, o daar, goh, o,
komt Frank nog wel eens op bezoek?’
Waar is zijn huis, waar is zijn broek?
Hij weet het niet, het is in
onderzoek.
O ja, en onze kip is dood.

In toen


IN WIT
5



Deze nacht was de bol weer omgekeerd,
zodat het traag ging sneeuwen in het donker.
Als op de kast bij oma, waar hij stond in
de mooie kamer, als geheim beheerd.

Ochtend. Het dorp staat doodgewoon rechtop:
barokke kerk en huizen onder donzen
wit. Berg met twee wolken. Alles klopt.
Maar ik weet dat je ergens teruggevonden

moet kunnen worden achter het verbazend
secuur decor, binnen het ronde glazen
heelal hier voor mijn oog. Ik zet je weer op
de kast, in toen, tussen de blauwe vazen.


© Willem van Toorn


Uit: Willem van Toorn Gedichten 1960-1997, Amsterdam, Querido, 2001

zaterdag 10 mei 2008

In het uur der schafte


DE PLOEGER



Ik vraag geen oogst; ik heb geen schuren -
Ik sta in uwen dienst, zonder bezit -
Maar ik ben rijk in dit:
Dat ik de ploeg van uw woord mag besturen,
En dat gij mij hebt toegewezen
Dit afgelegen land en deze
Hooge landouwen, waar - als in het uur
Der schafte bij de paarden van mijn wil
Ik leun vermoeid en stil -
De zee mij zichtbaar is zoover ik tuur.
Ik vraag maar een ding: kracht
Te dulden dit besef, dat ik geboren ben
In 't najaar van een wereld
En daarin sterven moet -
Gij weet hoe, als de ritselende klacht
Van die voorbije schoonheid mij omdwerelt,
Weemoed mij talmen doet
Tot ik welhaast voor u verloren ben -
Ik zal de halmen niet meer zien
Noch binden ooit de volle schoven,
Maar doe mij in den oogst geloven
Waarvoor ik dien -
Opdat, nog in de laatste voor,
Ik weten mag dat mij uw doel verkoor
Te zijn een ernstige ploeger op de landen
Van een te worden schoonheid; eenzaam tegen
Der eigen liefde dalend avondrood, -
Die ziet beneden aan de sprong der wegen
De hoeve van zijn deemoed, en het branden
Der zachte lamp van een gelaten dood -



© Adriaan Roland Holst (1888-1976)


 

Uit: A. Roland Holst Voorbij de wegen. Bussum, Van Dishoeck, 1920.
Ook in: Verzameld werk - poëzie (eds. W.J. van den Akker e.a., Amsterdam, Van Oorschot, 1981)

In plaats van een horizon



De vijf


1

's Morgens worden ze
naar de stenen plaats gevoerd
en tegen de muur gezet

vijf mannen
twee nog heel jong
de overigen in de kracht van hun leven

niets meer
valt er over hen te zeggen

2

wanneer het peloton
de wapens naar het oog toe brengt
verstart alles opeens
in het helle licht
van het onontkoombare

een gele muur
koud helderblauw
zwart draad op de muur
in plaats van een horizon

dat is het ogenblik
waarop de vijf zinnen in oproer komen
het liefst zouden ze vluchten
als ratten van een zinkend schip

voor de kogel zijn bestemming bereikt
zal het oog het projectiel zien naderen
het oor het stalen suizen registreren
zal scherpe rook de neusgaten vullen
een blaadje bloed het verhemelte beroeren
terwijl de tast verkrampt verslapt

nu liggen ze al op de grond
tot de ogen toegedekt met schaduw
de afmars van het peloton
hun knopen riemen
stalen helmen
zijn meer levend
dan zij die liggen bij de muur

3

ik heb dat niet vandaag gehoord
weet dat niet sinds gisteren pas
waarom dan schreef ik
onbenullige gedichten over bloemen

waarover spraken de vijf
in de nacht voor hun executie

over voorspellende dromen
een avontuur in een hoerenkast
auto-onderdelen
een zeereis
als hij schoppen had

moest hij niet beginnen
wodka was beter dan wijn
waarvan je hoofdpijn kreeg
over meisjes
vruchten
over het leven

en daarom kun je
in de poëzie de namen van griekse herders gebruiken
de kleuren van de ochtendhemel trachten te vereeuwigen
over de liefde schrijven
en ook
nog een keer
met dodelijke ernst
de bedrogen wereld
een roos
aanbieden


Zbigniew Herbert (1924-1998)


In: Verzamelde gedichten - vertal. uit het Pools: Gerard Rasch, Amsterdam, De Bezige Bij, 1999

Getallenangst



VIERKANT



vierkant.
in rijen.

nummers vierkant.
volgorde.

hees vierkant.
getallen angst.

nummers tucht.
dood vierkant.
orde.
schrijver



© Armando


Uit: Armando Tucht - gedichten 1971-1978, 
Amsterdam, De Bezige Bij, 1980



Laatste dag



AARDRIJKSKUNDE


zij had een onvoldoende
voor aardrijkskunde
die laatste dag
maar wist een week later
precies waar Treblínka lag

héél even maar



© Ida Vos



Uit: Ida Vos Vijfendertig tranen Den Haag, Nijgh & Van Ditmar, Nijghpoëzie 1975 - 1e dr.

Vijfendertig (joodse) kinderen zaten in de klas van Ida Vos. Slechts vier van hen mochten volwassen worden. Eén van die vier was Ida Vos. De bundel ‘Vijfendertig tranen’ droeg zij op aan de 31 vermoorde kinderen die maar héél even hebben geleefd.

Ida Vos, geboren in Groningen, verhuisde in 1936 met haar ouders en zusje naar Rotterdam. Daar maakte ze op 14 mei 1940 het bombardement op die stad mee. Na het bombardement van Rotterdam verhuisde de familie naar Rijswijk. Omdat ze van joodse afkomst was, moest ze in 1943 onderduiken, met haar zusje - gescheiden van haar ouders. Het hele gezin overleefde de oorlog. In 1975 bleek dat de latere kleuteronderwijzeres haar oorlogservaringen niet had verwerkt, daarom werd ze in Oegstgeest in het Centrum 40-45 behandeld en verpleegd. In Oegstgeest begon Ida Vos gedichten te schrijven.
Haar joodse afkomst en haar ervaringen in de Tweede Wereldoorlog staan centraal in haar werk.
Vijfendertig tranen is vele malen herdrukt.


Nabij Treblinka, een nazi-vernietigingskamp ten noordoosten van Warschau, zijn in korte tijd tussen juli 1942 en september 1943 zeker driekwart miljoen mensen gedood, hoofdzakelijk joden. Onder hen vele kinderen, die direct na aankomst door de SS de gaskamers werden ingestuurd. Nadat op 21 augustus 1943 de laatste slachtoffers waren vergast begonnen de Duitse bezetters de sporen van hun vernietigingsfabriek uit te wissen: het kamp werd halsoverkop ontmanteld en het terrein omgebouwd tot een boerderij. Een Oekraïense bewaker werd achtergelaten om de indruk te wekken dat er op het ' boerenerf ' niets bijzonders was gebeurd, en om te voorkomen dat de plaatselijke bevolking aan de haal zou gaan met nog achtergelaten kostbaarheden.