donderdag 31 juli 2008
In de donkere kamer
BIJ EEN OUDE FOTO
dertig was ik
(in 1963 was ik niet lelijk)
de vrouw die me fotografeerde zei:
nu moet je aan mij denken
ontspan je lippen
een gescheiden vrouw
met vier aardige katten
maar even dominerend
als mijn Duitse hospita
dus hield ik flink afstand
ze had een donkere kamer
waarin ze mij heeft ontwikkeld
zelfs uitvergroot
(later ingelijst
hoelang heb ik op haar buffet
gestaan?
wat heeft ze ernaar starende
gedaan?)
onlangs toonde ik iemand
die foto
hij vroeg:
is dat je zoon?
© FRANS POINTL
Uit: Frans Pointl Het Albanese wonderkind. Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1991
Een ziekte van ons denken
DE NATUUR BESTAAT NIET
Op een buitensporig duidelijke dag,
zo'n dag waarop men zin heeft veel gewerkt te hebben
om daarop juist niet te werken,
zag ik een glimp, gelijk een weg tussen de bomen,
van wat wellicht het Grote Geheim is,
dat Grote Mysterie waarvan de onechte dichters spreken.
Ik zag dat er geen natuur is,
dat natuur niet bestaat,
dat er bergen zijn, valleien, vlakten,
dat er bomen zijn, bloemen en grassen,
dat er rivieren zijn en stenen
maar dat er geen geheel is waartoe dit behoort,
dat een ware en werkelijke samenhang
een ziekte van ons denken is.
De natuur is delen zonder een geheel,
dit is misschien dat zogenaamd mysterie waar ze over praten.
Dat is wat ik zonder denken of bij stilstaan
inzag dat de waarheid zijn moest, de waarheid
die iedereen uit vinden gaat zonder te vinden
en die ik alleen, omdat ik niet uit vinden ging,
gevonden heb.
Fernando Pessoa
Uit: Alberto Caeiro* (heter.)/ Fernando Pessoa, De hoeder van kudden, Amsterdam, De Arbeiderspers, 2003
- vertaling uit het Portugees: August Willemsen -
*Alberto Caeiro was Pessoa's belangrijkste heteroniem; een vorm van een schuilnaam of pseudoniem, waarbij een auteur een fictieve (schrijvers)persoonlijkheid creëert, soms als afsplitsing van zichzelf. Ofwel: een pseudoniem is een andere naam voor het eigen ik, een heteroniem kan worden opgevat als een eigen naam voor een 'ander' ik.
Tot
JA LIEFSTE
Ja liefste Tot mijn lippen bloeden
Tot het plafond naar beneden komt
Tot de nacht wit wegtrekt
Tot de katten in de tuinen krijsen
Tot het licht de ramen openschuift
Tot er vogels door de kamer vliegen
Tot de buren over het balkon klimmen
Tot de fietsers op straat stilstaan
Tot het wolkendek openbreekt
Tot alles blauw is
Tot alles rood wordt
Tot de tijd ontploft
Tot mijn hart stopt
© K. Michel
Uit: K. Michel Ja! Naakt als de stenen, Amsterdam, Meulenhoff, 1989
Voorbijgaand geklos, godzijdank
BAD- EN ZWEMINRICHTING 'DE REGENTES'
De badknecht had een oor
waar nog een North State
achter paste.
Hij hielp de tijd voort
op een klok
die niet echt liep
verbood
als ooit zijn club verloor
een naar het matglas opgalmende aria.
Weer in dat broeierige hokje;
je vangt in tegels soms een glimp op
van jezelf, ontdekt
sporen van roest. Een nutteloze plug.
Met ribbelige vingers
wrik je hem eruit.
Schuim daalt langs haar rug.
Je volgt haar hand, de welving
van haar buik.
Vlug naderend geklos.
Dat godzijdank voorbijgaat.
Het kletteren van hangsels
later. Nog hoor je wel
in zinken emmers
het snel stijgen van water.
© Cees van Hoore
Uit: Cees van Hoore Groot licht, Amsterdam, De Harmonie, 1983
dinsdag 29 juli 2008
In een vaas
ZE IS VERSCHROMPELD TOT BEZOEKUUR
Ze is verschrompeld tot bezoekuur;
op de tijden dat het haar geliefden schikt
schrikken haar vissenogen even wakker
uit hun dommelslaap en lacht zij haar gebit
van kunststof venusbloot, als dit
niet op het kastje ligt te grijnzen.
Ze hoort gewillig steeds dezelfde vragen,
Of het goed gaat, zo'n relatief begrip
maar haar begrip is even onbeduidend,
dus ze knikt; praten gaat niet meer
en alles wat ze zegt wordt toch
voor zoete koek geslikt. Dus kraait ze
Dat het aldoor heeft geregend.
Dat de bloemen zijn verdord, maar nee
daar staat alweer een nieuwe bos
te glanzen in de vaas. De tijd verglijdt
zo traag en haar kinderen zijn nee maar
nog steeds in leven. Want ze kunnen
als ze willen weg en blijven. Toch nog even.
© Hagar Peeters
Uit: Hagar Peeters Genoeg gedicht over de liefde vandaag. Amsterdam, Podium, 1999
Ergens bij een uitgang, maar je weet niet welke
VIER MANIEREN OM OP IEMAND TE WACHTEN
1
Zittend. Denkend aan liggen. Je handen
strijken rimpels in het tafellaken glad
rond een gerecht dat moeilijk en te veel
voor twee en niet als op het plaatje is,
maar ruikt, het ruikt de ramen uit, het
doet zijn best niet in te zakken, zoals
een ingehouden buik niet bol te zijn -
ook andersom is vergelijken.
2
Lopend. Bijvoorbeeld naar de ramen
en terug en toch weer naar de ramen,
omdat geluid zich buigt naar wat je
horen wilt, maar het niet is. Er danst
een stoet voorbij, verklede mensen die
iets onverstaanbaars juichen, van elkaar
goed weten hoe ze heten en te kijken
dansen dat je kijken moet.
3
Staand. Bij een ingang, uitgang waar je zei
dat, maar er zijn er drie, je weet niet meer
of die of deze. Van blijven staan komt
niemand tegen, maar met bewegen
wordt haast bereikt wat net verdween.
Zeker nog niet gezegd wie blijft en wie
beweegt en wie dan wie wanneer
en van hoe ver weer ziet.
4
Niet.
© Joke van Leeuwen
Uit: Joke van Leeuwen Vier manieren om op iemand te wachten Amsterdam,
Em. Querido's Uitgeverij, 2001 (titelgedicht, ook bekroond met Gedichtendagprijs 2001 )
zaterdag 26 juli 2008
Van het reddeloze soort
MEN MOET
Men moet altijd enigszins verdrietig zijn,
anders is men verloren,
maar men moet wel een beetje verloren zijn -
van het reddeloze soort -
anders zou men alleen maar gelukkig zijn,
toch moet men ook gelukkig zijn,
zo maar gelukkig kunnen zijn,
in alle staten van geluk,
anders zou men maar verdrietig zijn,
enigszins verdrietig
altijd.
Toon Tellegen
Uit: Toon Tellegen Daar zijn woorden voor - een keuze uit de gedichten. Amsterdam, Muntinga, Rainbow Essentials, 2007
maandag 21 juli 2008
Een kuil voor een vlinder
MEN MOET
Men moet zijn zomers nog tellen, zijn vonnis
nog vellen, men moet zijn winter nog sneeuwen
men moet nog boodschappen doen voor het donker
de weg vraagt, zwarte kaarsen voor in de kelder
men moet de zonen nog moed inspreken, de dochters
een harnas aanmeten, ijswater koken leren
men moet de fotograaf nog de bloedpas wijzen
zijn huis ontwennen, zijn inktlint vernieuwen
men moet nog een kuil graven voor een vlinder
het ogenblik ruilen voor zijn vaders horloge -
© Gerrit Kouwenaar
Uit: Gerrit Kouwenaar De tijd staat open, Amsterdam, Querido, 1996
woensdag 16 juli 2008
Muziekles voor later
DE WEEK VOORDAT
De week voordat mijn moeder gehaald werd
op haar duikadres was ik bij haar met
mijn zoontje
elf maanden oud
ze nam hem op schoot
hield hem met een hand omklemd en
legde met de andere een plaat op de grammofoon
wil je even? vroeg ze mij
ik liet de plaat spelen
mijn zoontje begon te schommelen
zie je wel
zei mijn moeder
hij is muzikaal
na de oorlog zal ik hem muziekles geven
en week later was ze opgesloten in
het huis van bewaring en bij haar
vervoer naar westerbork stuurde ze een
kladje met het gaat mij goed
toen we een jaar later
haar bezittingen kregen
vonden we haar kalender
verwisselbare kaartjes in een houder
hij was blijven staan op veertien april
alleen dit kaartje was vergeeld.
LIZZY SARA MAY
Uit: Lizzy Sara May Gebruikspoëzie. Amsterdam, De Bezige Bij, 1978
dinsdag 15 juli 2008
Uw voeten zweefden (boven de bladeren)
DE MOOIE DAME
Mooie Dame, U die zich in Lourdes en Fatima aan de kinderen vertoonde.
Het meest verbazend was toen, zoals de kinderen zeggen,
Uw onuitsprekelijke gratie.
Alsof U eraan wilde herinneren dat de schoonheid
een van de componenten van de wereld is.
Wat ik kan bevestigen - ik was in Lourdes,
als pelgrim bij de grot, waar de rivier ruist
en in de schone lucht boven de bergen een tipje van de maan te zien is.
U stond, zeggen de kinderen, boven een niet zo hoog boompje,
maar Uw voeten zweefden ongeveer tien centimeter boven zijn bladeren.
U had geen lichaam als een geestverschijning, U was van immateriële materie,
en de knoopjes van Uw jurk waren scherp te onderscheiden.
(...)
Ik vroeg U om een wonder, maar ik was mij er ook van bewust
dat ik uit een land kom waar uw sanctuaria dienen
om een nationale hersenschim te versterken
en de mensen zich, wanneer de vijand binnenvalt,
onder uw bescherming stellen, als van een heidense godin.
(...)
Mijn aanwezigheid hier werd vertroebeld door de plicht
van de dichter, die zulke primitieve voorstellingen niet mag bijvallen.
Maar niettemin trouw wenst te blijven aan Uw ondoorgrondelijke intentie
om U te vertonen aan de kinderen in Lourdes en Fatima.
Czesław Miłosz
Uit: Czesław Miłosz Theologisch traktaat - vert. Gerard Rasch. Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2006
Czesław Miłosz (1911 - 2004) is een van de belangrijkste Poolse dichters van de twintigste eeuw. In 1980 kreeg hij voor zijn oeuvre de Nobelprijs voor de Literatuur.
De haat-liefderelatie van Miłosz met Polen, de Poolse taal en de Poolse cultuur, in zijn werk is misschien niet zo vreemd - gezien zijn levensloop. Miłosz werd geboren in een oude Pools-Litouwse familie in wat nu Litouwen is, maar destijds deel uitmaakte van het Russische rijk. Zijn jeugd op het idyllische platteland - onaangetast en vol ruige natuur - stond in schril contrast tot de verschrikkingen van de Russische revolutie en de Tweede Wereldoorlog in Rusland die de dichter vervolgens meemaakte.
Later werd hij cultureel attaché in Parijs - hij werkte er in dienst van zijn land. Hij voelde zich echter genoodzaakt met Polen te breken en vroeg politiek asiel aan in Frankrijk. Uiteindelijk kwam hij terecht in de Verenigde Staten.
Na de val van de communistische Muur in 1989, keerde hij - inmiddels in het bezit van de Amerikaanse nationaliteit - terug naar Polen. Van hemelse en helse jeugdherinneringen, vele vaderlanden, twee moedertalen, jaren van ballingschap en een eveneens dubbele relatie met zijn oude katholieke geloof en het katholicisme, getuigen de gedichten in Theologisch Traktaat. "Ik ben geen bezitter van de waarheid en wil het ook niet zijn.// Dwalen langs de randen van de ketterij past mij uitstekend," aldus Milosz in het openingsgedicht Ik ben geen in deze bundel.
Tussen de lakens
PLINT in Eindhoven, gedreven door vrouwen met fingerspitzengefühl, is er groot mee geworden. Met gedichten gedrukt op kaarten, posters, textiel. Inmiddels zijn er meer, vaak kleinere uitgevers die de poëzie als drukwerkgadget hebben ontdekt. Dichterlijke servetten, zoals hier eerder bij "Aan Tafel", altijd een origineel weggevertje!
Voor de liefhebbers, uit de Plintreeks Poëzie om te kussen - kussenslopen met afdruk op watervaste inkt - nog deze uit het werk van P.C. Hooftprijs-winnaar Pierre Kemp (1886-1967). Toegegeven, er zijn minder comfortabele manieren om in bed te worden verwelkomd.
Meer ideeën bij: http://www.plinternet.nl/
Slapen gaan
Er speelt nog een witte gedachte
tussen de bladeren en de maan.
Ik lig nog op iemand te wachten
om samen een droom aan te gaan.
In dromen staan dingen geschreven
en andere dingen gedrukt,
die in het eenvoudige leven
mij nooit zijn gelukt...
PIERRE KEMP
Aan tafel
Poëzie kan altijd en overal worden geserveerd!
Met dichtregels bedrukt textiel, steeds stof tot nadenken.
Zie ook http://www.terrijntje.nl/
= bedrukte linnen servetten verkrijgbaar in de betere boekwinkel, dit exemplaar op de kop getikt te Gent (B.), in Willy Tibergien's fraaie PoëzieCentrum =
Weet zij veel wie Anquetil is
Marina di Pietrasanta
Soms het rulle spoor verlaten
Daar ligt Ercole Baldini*
Naast haar ingesmeerde benen
Mama zont
En heeft niets in de gaten
* wielerhelden uit de jaren vijftig/zestig van de 20e eeuw
in: De Muur, nummer 18/oktober 2007, literair wielertijdschrift, Veen, Amsterdam.
In deze aflevering eveneens een fraaie reportage over Elvira/Willy De Bruyn, een Belgische wielerkampioen(e) met masculine hormonen, die in de jaren dertig in de vergetelheid raakte nadat ze na een lang juridisch gevecht haar meisjesnaam inruilde voor die van een man ("Willy de Bruyn, wereldkampioene").
In hetzelfde nummer ook een artikel van Erik Brouwer met de onthulling: "Ernest Hemingway was een coureur."
Nee
JONGE SLA
Alles kan ik verdragen,
het verdorren van bonen,
stervende bloemen, het hoekje
aardappelen kan ik met droge ogen
zien rooien, daar ben ik
werkelijk hard in.
Maar jonge sla in september,
net geplant, slap nog,
in vochtige bedjes, nee.
© Rutger Kopland
'Jonge sla', over de kunst van het vertalen - uit: Rutger Kopland Alles op de fiets,
Amsterdam, Van Oorschot, 1969
maandag 14 juli 2008
Een man die tamelijk beroemd is
EEN KINDERSPIEGEL
'Als ik oud word neem ik blonde krullen
ik neem geen spataders, geen onderkin,
en als ik rimpels krijg omdat ik vijftig ben
dan neem ik vrolijke, niet van die lange om mijn mond
alleen wat kraaiepootjes om mijn ogen.
Ik ga nooit liegen of bedriegen, waarom zou ik
en niemand gaat ooit liegen tegen mij.
Ik neem niet van die vieze vette
grijze pieken en ik ga zeker ook niet
stinken uit mijn mond.
Ik neem een hond, drie poezen en een geit
die binnen mag, dat is gezellig,
de keutels kunnen mij niet schelen.
De poezen mogen in mijn bed
de hond gaat op het kleedje.
Ik neem ook hele leuke planten met veel bloemen
niet van die saaie sprieten en geen luis, of zoiets raars.
Ik neem een hele lieve man die tamelijk beroemd is
de hele dag en ook de hele nacht
blijven wij almaar bij elkaar.'
© Judith Herzberg
Uit: Judith Herzberg Beemdgras. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1968 11
Met herinneringen in de hand
REGEN
Toen mijn oudste broer
terugkwam van de oorlog
had hij een zilveren sterretje op het voorhoofd
en onder dat sterretje
was de afgrond
het was een scherf van een schrapnel
die hem bij Verdun had getroffen
of misschien bij Grunwald
(de bijzonderheden was hij vergeten)
hij sprak veel
in vele talen
maar het meest hield hij
van de taal van de geschiedenis
zolang hij ademen kon had hij
gevallen kameraden overeind getrokken
Roland Karelsen Hannibal
steeds geroepen
dat dit de laatste kruistocht was
dat Carthago weldra vallen zou
waarna hij snikkend bekende
dat Napoleon niet van hem hield
we zagen hem
verbleken
verlaten door zijn zinnen
werd hij langzaam tot een beeld
in de muziekschelpen van zijn oren
trad een stenen bos
terwijl de huid van zijn gezicht
werd dichtgeknoopt
met twee blinde droge
knoopjesoren
wat hem restte
was de tast
ongelooflijk zoals hij
met zijn handen kon vertellen
in de rechter had hij liefdesverhalen
in de linker soldatenherinneringen
mijn broer werd opgehaald
en uit de stad gebracht
nu komt hij elk najaar terug
stil en mager
hij wil niet binnen komen
klopt op het raam ik ga naar buiten
we wandelen door de straten
en hij vertelt mij
de meest fantastische verhalen
mijn gezicht aanrakend
met blinde vingers die huilen.
© Zbigniew Herbert
uit: Zbigniew Herbert Verzamelde gedichten - vert. Gerard Rasch Amsterdam, De Bezige Bij, 1999
Twee ogen
Envoi
Als ze het maar zien zou, zien wou –
Wat is er nog te kort, vroeg God zich af, die zesde dag.
Het was allemaal te hard, Adam, het had te snel
moeten gaan. Er moest minder fel geheugen bij. En glimlach.
Of was dat hetzelfde? En waarvan maak je dat?
Niet van lichtzinnigheid, maar van alles weten
en het heel erg vinden, en daar rustig van zijn.
En God vond mededogen
uit. En vervolgens twee armen om het in te doen,
wat al niet, klaarkomen, huilen, onbenullig, overbodig
zijn. Toen rustte Hij en dacht: wat heb ik nou nog nodig?
En toen schiep Hij twee ogen. –
Opdat ze hem zou zien terwijl hij stierf.
Opdat hij eindelijk zou mogen.
Herman De Coninck
Uit: Herman de Coninck De hectaren van het geheugen, Brussel, Manteau, 1985
vrijdag 4 juli 2008
Met schoothond en schrikvel
OUDERDOM
Later, als ik zwakzinnig ben
met schoothond en schrikvel
houd ik een kruik warm
tegen me aan en praat
ik met je in mijn slaap.
Als je nu kan begrijpen
wat ik dan ga bedoelen,
krakende dorre tak dat ik ben,
ga ik me niet zo afgebroken voelen
maar meer een uitgeblazen paarde-
bloem. Hoor je me dazen?
Daar gaan mijn parapluutjes al.
Judith Herzberg
Uit: Judith Herzberg, Zeepost. Amsterdam, Van Oorschot, (1963) 1974
woensdag 2 juli 2008
Ronde van Frankrijk (3)
Begin wielerseizoen
Zwijgplicht die in zwijgdrift om kan slaan. Biechtgeheim
en absolveringsdrang. De enige patron – gezocht door het
met wijwater besprenkelde, door het naar voorjaar hakende
peloton. Het volk. Credo in unum Deum. Offerandes eisend.
Geur van olie; sacrament van alles dat beginnen gaat.
Ondertussen briest en snuift het in de groep van leven
dat naar het schijnt en binnen korte tijd, maar elders,
voor het grijpen ligt en dan wordt bijgezet in afgelegde
meters tussen startschot, wedstrijdduur en finishlijn.
© Chrétien Breukers
Op schaal dansen
Linnen over een dun geraamte, twee
vleugels boven elkaar, de cockpit open;
de motor kon op anderhalf cc
(een vingerhoed vol) vijf minuten lopen.
Zelfbouwmodel op schaal, dat ik liet dansen
vanwaar ik stond: uit halve loopings bracht
ik het in tonneau, mijn hart sprong op als ik zag
hoe het zonlicht de felgele lak deed glanzen.
Mijn Tiger Moth, die mussen in kon halen.
Op honderd meter raakte hij in een vrille.
Ik zag hem als een dor blad omlaagspiralen
naar het akkerland, waar hij aan stukken viel.
EVA GERLACH
uit: Eva Gerlach Verder geen leed. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1979
Het ongeluk in je hand, het glas
Bahía Blanca (Argentinië)
Je danst om de dorst te behoeden
Het golvend haar en geur die vergaat
Een horizon voor het grijpen
Een hut die kantelt in het hoofd
Ademloos herhaal ik de namen
Van de havensteden als gebeden
Kijk ik over je schouder mee
Het orkest dat speelt, je ogen:
Mijn vader danst een tango
Het was in Bahía op een terras
- een tango danst men niet in Wenen -
De bandoneón, de zon, je werd als was
Het bijschrift is vervaagd, verdwenen
Het ongeluk in je hand, het glas
Dat je hief, je oog dat het poeder
Zag breken, sigarettenrook en lipstick
De voile van het geheugen schudt de muziek:
Mijn vader danst een tango.
HANS VAN DE WAARSENBURG
uit: Hans van de Waarsenburg De dorst der havensteden. Amsterdam, Meulenhoff, 1990
Dichtfietsen (Ronde van Frankrijk 2)
MONT VENTOUX
Dichten is fietsen op de Mont Ventoux,
waar Tommy Simpson nog is overleden.
Onder zo tragiese omstandigheden
werd hier de wereldkampioen doodmoe.
Op deze col zijn velen losgereden,
eerste categorie, sindsdien tabu.
Het ruikt naar dennegeur, Sunsilk Shampoo,
die je wel nodig hebt, eenmaal beneden.
Alles is onuitsprekelijk vermoeiend,
de Mont Ventoux opfietsen wel heel erg,
waarvoor ook geldt: bezint eer gij begint.
Toch haal ik, ook al is de hitte schroeiend,
de top van deze kaalgeslagen berg:
ijdelheid en het najagen van wind.
© Jan Kal
Mont Ventoux, 1 augustus 1971
Uit: Jan Kal Fietsen op de Mont Ventoux. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1974.
De Italiaanse dichter-schrijver F. Petrarca, die noodgedwongen in zijn jeugd opgroeide in Avignon, beklom al in de 14e eeuw de Ventoux. Petrarca vergeleek de fysieke inspanningen bij deze bijna onmogelijke voettocht met de moeite die het een mens eveeens kost om een deugdzaam leven te leiden.
dinsdag 1 juli 2008
Waar slaapt mijn liefde vannacht? (ek kan jou nie afleer nie)
zwaar was het nooit
je lichaam is kleur en
overal kom je uit
ik ken je beter dan valstrik οf tafzijde οf touw
ik kan jou niet afleren
als ik je maar steviger kan vasthouden
er wordt een deur opengestoten naar behaaglijke
zon elke keer dat ik je zie
soms word ik moe van het benoemen
van het worstelende zelfgevecht
woedend en tot de dood toe
wordt wat ondergronds is graf
grijp me vast, houd mijn hart vast,
ik kom van jou nοοit lοs
ik wou dat je hier was je hand voor altijd schuin
gedraaid in warm winterweefsel tegen mijn wang
ik ga de kou binnen — alleen
met de dunne blauwe lijn van bergen in de verten
het is vοοrbij, zeg jij ondergronds
waar ik zojuist vandaan kom, terugkom
en een vergeefs landschap bewoon
hier niét
niet hier
boven functiοneer ik niet meer
alles laat mij onverschillig
alles breekt lοs
wat ben ik hier kwijtgeraakt?
wat heb ik hier te zoeken
οp de plek
waar ík altijd afwezig ben?
mijn hart heb ik opgegeven en ik leef alleen nog
in mijn nagels
waar slaapt mijn liefde, mijn liefde vannacht?
intussen is het winter geworden
ik droom hem te gronde in het geraamte van mijn hart
geruggesteund en plotseling paraat
frommel ik hem voetstoots ondergronds
zijn ogen verblauwen als laatste
voor ik de herinnering dichtklap
nοοit heb ik zο liefgehad
als οp het ogenblik dat ik hem verliet
© ANTJIE KROG
swaar was dit nooit
jou liggaam is kleur
en nérens bly jy terug nie
ek ken jou beter as lokval οf tafsy οf tοu
ek kan jou nie afleer nie
as ek jou net stywer kan vashοu
'n deur word οοpgestοοt na behaaglike son
elke keer as ek jou sien
soms word ek mοeg van naamgee
van die worstelende selfgeveg
woedend en tot die dood toe
word ondergronds graf
gryp my, hou my hart,
ek kom van jou nοοit lοs nie
ek wens jou hier jou hand vir altyd skuinsgedraai
in warm winterweefsel teen my wang
ek gaan die kοue binne — alleen
met die dun blοu lyn van berge in die vertes
dis verby, sê jy ondergronds
van waar ek vandaan terugkom
en 'n vergeefse landskap bewoon
hier nié
nie hier nie
ek funksiοneer nie meer bο nie ek is verby alle οmgee
alles breek lοs
wae het ek verloor hier?
wat soek ek hier
in die plek
waar ek altyd afwezig is?
ek het my hart οpgegee en leef nog net
in my naels
waar slaap my liefde, my liefde vannag?
intussen het dit winter geword
ek droom hom ten gronde in die geraamte van my hart
gerugsteun en plotseling paraat
bondel ek hom voetstoots ondergronds
sy οë verblοu laaste
voor ek die herinnering digklap
nοοit het ek sο liefgehad
as die οοmblik toe ek hom verlaat
Uit: Antjie Krog Kleur komt nooit alleen - uit het Zuid-Afrikaans vertaald door Robert Dorsman - Amsterdam, Podium, 2002