Mijn moeder wijst de plaats aan waar de school was en het kippenhok waar ze met haar vader lesgaf als de vliegtuigen, die nu in het bos staan, overvlogen. Een vader en een dochter leerden boerenjongens schrijven in de zon.
Mijn opa wacht aan tafel onze komst. Warm eten, 's middags. Hij bidt, zijn ogen zijn gesloten, ik zie het door mijn wimpers heen. Wij bidden na, met de zachte g die mama in het Noorden al bijna was vergeten. Wij blijven stil tot de voorname stem het nieuws over de wereld heeft verteld. De klok in de radio slaat twaalf uur. De soep wacht in de borden, pas bij de weerberichten neemt hij een eerste hap. Mijn moeder en mijn opa spreken vreemde woorden met elkaar. Ik wacht tot ik ze kan verstaan.
Langs een onbetwiste provinciale weg kwam je de engelen en vrienden van je vader tegen. Bij de eerste bussen naar de stad of diep in de nacht op de terugweg van de kermis.
Je vader herinnert zich een stem die in het voorbijgaan vroeg waarom de nachten zo onrustig zijn geworden. De wereld leek een paar decennia te vroeg in deze nacht verzeild. Er scheen een ander licht. Dat zagen wij.
Je vader kon het later niet goed duiden maar had iets in de ziel gekeken doende tussen kapotte lantaarns de weg naar huis te vinden.
Je had het over de lome avonden en de meisjes die net engelen waren. Daar nog een overlevende tegenkomen die je in geen jaren zag. 'Kun jij je dat voorstellen?'
Dat maakt passend wat de tijd verwaarlozen wil. Of dat ook geldt voor de man die met ons opliep en diepe steekwonden van de kermis had meegebracht?
Worstelend met windkracht zes en andere engelen van de herfst een heel stuk van de wandeling uit ons geheugen kwijtgeraakt.
Hebben daar uiteindelijk een vinger verloren en het de dag daarna op een botsing een worsteling in het donker gegooid niet eens zo ver bezijden de waarheid.
Alleen slechte mannen wilde ik aanraken. Ik wilde hun schouders onder mijn handen voelen, hun knoopjes openmaken, mezelf dan haastig uitkleden, ze als dekens om me heen slaan, me in hun armen te slapen leggen.
Ik wilde ze voorzichtig wasssen, hun haar inzepen met een shampoo die niet prikt, schuim in hun huid masseren, ze glanzend wrijven.
Ik wilde ze auto's geven en kleine huisjes voor ze maken, ze aan tafel zetten met een vrouw, een bordje eten, een kind dat papa zegt, een lapjeskat.
Ik wilde ze mee het bos in nemen, ze warm aankleden en de goede kant op sturen, de kant op waar bomen zo hecht met elkaar vergroeid zijn dat je er geen pad meer vindt maar wel, als het donker wordt, levensechte beren.
Die moet ik nog schrijven, en die dat ik gezond ben dat ik gisteren dronken was in een grieks café daarna in een turks café, in een noors
dat ik me instel op een hoge zeer hoge gasrekening
en andere dingen aan anderen - grasduinen in een steeds onverklaarbaarder wereld
dat iemand zei: gij hollanders, ge zijt allemaal hetzelfde terwijl ik toch had betaald en een franse bril op had en een duitse gedichtenbundel op zak en thuis op mijn tafel Anne Sextons onovertrefbare gedicht 'wanting to die'
en luister hoe ik de stoppen vernieuwde en het licht opeens weer brandde en zij op de bank lag te slapen onder de blauwe deken
Aan deze en gene moet ik schrijven dat ik het niet doe dat ik weiger
dat ik ga procederen dat de dagen hier in regen verslijten
en de wereld nooit groter is dan een stad dan ik in die stad mijn voeten op die stenen en wat ik zie als ik knipper met mijn ogen en ik moet vragen hoe het gaat of het huis al gebouwd is het stuk goed vertaald of de kinderen voorspoedig groeien en de vrouwen niet al te ongelukkig zijn
Wat heb ik spijt dat ik getrouwd ben met een koopman: Het lot beschikte mij een trouweloze kerel! Naar Soochow ging hij, zei hij mij bij zijn vertrek En ruim drie jaar later Krijg ik me daar een brief uit Canton!
Voor duizend goud hebt u mij aangeschaft - U kocht mijn lichaam, u kocht niet mijn hart. Ik weet dat u een echtgenote hebt: Iedere nacht zal zij uw ontrouw klagen.
Een junimorgen vroeg de tuin in gaan zien hoe spanrupsen zweven aan dunne trapezes. In het gras bloeien toe maar! beloften, geheimen groeien rondom. Zo licht is dit, ik ken het niet ik hoor een lied dat ik al evenmin,
en niet vertrouw. Wat willen deze woorden in het groen wat zingen ze, zijn ze soms bang dat dit moment geen leven lang? Laat het toch even nu zijn, hier precies dit ogenblik van leven dat ik zo liefheb, redeloos -
Het lijkt precies, dit land, op dat waar wij gedwongen werden scheep te gaan. Na de bekende ramp zijn wij weer aangespoeld, gered, zoals dat wordt genoemd.
Wij zijn nu voortaan overlevenden terwijl degenen die aan land gebleven zijn niet zo hoeven te heten.
Het land, nu we er weer terug zijn is wel hetzelfde, maar getekend.
Getekend en beschreven. Alleen in de herinnering zichzelf gebleven.