zondag 31 oktober 2010
Harry Mulisch (1927 - 2010)
VERSLAG VAN DE UITGEZONDEN BODE?
Achter duinen zag ik ijzer
In een geul door zand stromen
Toen ik bij de brug kwam. Maar eerst
Zocht ik de bron van het ijzer.
Toen ik de bron van het ijzer
Gevonden had, keerde ik terug
Naar de rivier. Ik verdwaalde
In het ijzer onder de brug
Aan het water. Gekruiste balken,
Klinknagels dreven het zweet
Uit mijn gezicht. Ik ging terug
Naar de bron van het ijzer,
Niet bang voor het ijzer, bang
voor de brug.
© Harry Mulisch
Uit: Harry Mulisch De Gedichten 1974-1983, Amsterdam, De Bezige Bij, 1987.
Een 'oorlogsgedicht' van Mulisch staat op:
http://rotterdampoetrylakes.blogspot.com/2009/05/zijn-vader.html
Vervlogen feest (voor Harry)
EIND VAN DE ZOMER *
Ze worden weer langer, de brieven
naar het licht, getekend op
lichtzinnige bladeren, de verhalen gaan mee
met de zon, licht en spraakzaam,
het dubbelzinnige feest is vervlogen.
De wereld van wat mogelijk is groeit
met de schaduwen. Er is er maar een die zegt:
Het blijft zoals het was.
Als een dief trekt de wind
aan onze kleren, en het water
houdt zich niet meer terug.
© Michael Krüger
- vertaling uit het Duits: Cees Nooteboom -
zaterdag 30 oktober 2010
Betrapt
O
O, dat ik ooit nog eens
een vers met o beginnen mocht,
dat het dan ongezocht een ode
werd waarin zeg maar een dode
dichteres tot leven kwam
ofwel een warm lief lijf
tot marmer werd waardoor
voor wie daarvoor gevoelig is
een adem ging als was het
leven nu voorgoed betrapt.
Maar nee, wat bij mij ingaat
moet bezinken,
verdicht zich tot een sprake-
loos substraat
dat roerig wordt en uit wil breken
en soms vermomd de mond verlaat.
O, klonk het nog eens ongehinderd.
© Jan Eijkelboom
Uit: J. Eijkelboom Tot zo ver - De meeste gedichten, Amsterdam/ Antwerpen, Arbeiderspers, 2002
Ook in 1996 geplaatst op een muur aan de 4e Binnenvestgracht/Gerestraat in Leiden -
zie voor dit en meer Leidse muurgedichten:
http://www.muurgedichten.nl/eijkelboom.html
Rekentafel
HET HOOFD
Er zit een ruimteschip in
en een project
om pianolessen af te schaffen.
En er zit de ark van Noach in,
die zal de eerste zijn.
En ook
een absoluut nieuwe vogel,
een absoluut nieuwe haas,
een absoluut nieuwe hommel.
Er zit een rivier in
die naar boven stroomt.
Er zit een rekentafel in.
Er zit antimaterie in.
En je kunt het niet kappen.
Ik geloof
dat alleen wat je niet kunt kappen
een hoofd is.
Ik vind het veelbelovend
dat zoveel mensen
een hoofd hebben.
© Miroslav Holub
Uit: Miroslav Holub De geboorte van Sisyphus, samengesteld en uit het Tsjechisch
vertaald door Jana Beranová. Amsterdam, De Bezige Bij, 2008
vrijdag 29 oktober 2010
Deur
Hij tekende overal ramen.
Op te hoge muren,
op te lage muren,
op wanden die stompe hoeken maken,
in de lucht en zelfs op de daken.
Hij tekende ramen alsof het vogels waren.
Op de grond, in de nachten,
in de voelbaar dove blikken,
in de omgeving van de dood,
op de graven, in de bomen.
Hij tekende zelfs ramen op de deuren.
Maar nooit tekende hij een deur.
Hij wilde niet naar binnen en niet naar buiten.
Hij wist dat het onmogelijk is.
Hij wilde alleen zien: zien.
Hij tekende ramen.
Overal.
© Roberto Juarroz
- uit het Spaans vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu -
in: tekstboekje van Poetry International, Rotterdam 1990
Originele versie, in het Spaans:
Dibujaba ventanas en todas partes.
En los muros demasiado altos,
en los muros demasiado bajos,
en las paredes obtusas, enlosrincones,
en el aire y hasta en los techos.
Dibujaba ventanas como si dibujara pájaros.
En elpiso,en las noches,
en las miradas palpablemente sordas,
en los alrededores de la muerte
en las tumbas,los árboles.
Dibujaba ventanas hasta en las puertas.
Pero nunca dibujó una puerta.
No quería entrar ni salir.
Sabíaque no se puede.
Solamente quería ver: ver
Dubujaba ventanas.
En todas partes.
Roberto Juarroz
Richtingen
ZOMEREINDE AAN DE LEIE *
dit is wat een schilder zou zien:
de gebleekte graskant, kastanjes
en linden, het warme maar heengaande
licht van de avond en tegen de haag
op de andere oever een loper, en zijn
gedachten, hoe schilder je die
en boven het water de meeuwen
en tussen het licht- en het donkerder groen
de plecht van een jacht, het schuiven
der dingen, de richtingen
het water zelf kun je hier waar wij zitten
niet zien en ik vraag me nog af hoe je
afstanden schildert, steeds lichter misschien
tot je wit overhoudt, en hoe het verleden
toen jij daar nog liep
hoe schilder je dat je nooit weer
daar zult lopen, tegenstribbelend
aan je vaders hand
© Miriam Van hee
Uit: Miriam Van hee Buitenland Amsterdam, De Bezige Bij, 2007
* Herman de Coninck-Publieksprijs voor het ‘Beste Gedicht’
donderdag 28 oktober 2010
Niet de kleur die past
ALS IK GEEN ROOD MEER HEB
Als ik geen rood meer heb
maak ik de bomen groen, de struiken,
het hele landschap wat ik schilder.
Dus ook het onkruid en het gras,
waarin je languit ligt te wachten roerloos
maar toch diep ontroerd, wanneer je later
het doek mag zien waar ik je rooie jurk
vervangen heb door zachte naaktheid,
waarvoor ik net als voor je glimlach
vooralsnog niet de kleur vond die je past.
Als ik geen rood meer heb,
heb ik nog altijd je lippen.
© Paul Snoek
Uit: Paul Snoek Schildersverdriet, Brussel, Manteau, 1982
woensdag 27 oktober 2010
Schitteringen
WEERKAATSING
voor de familie Kelly
Dat jaar
viel de engel
op aarde.
Hij kwam omlaag
als een fazant
met een kogel vanbinnen,
een subtiele toevoeging
tussen weerschijnende
schitteringen.
Hij draaide,
duikelde
enkel
het hoofd
en hield stil in een tuin.
Hij doodde niemand
bij het neerstorten.
Toen ik de schreeuw hoorde,
zonder te denken
aan de gepolijste
bottenstoffige
oppervlakte
die terugkeert tot zijn oorspronkelijke vormeloze vorm,
onvoorstelbaar mozaïek van zuiverheid,
toen dacht ik dat vanuit het middelste van de aarde
een signaal voortkwam
dat alles in beroering bracht,
een gecodeerd bericht,
een ultimatum:
“Wat je ook doet,
de leerstoel staat hier.
In het geheim en in eenzaamheid
wordt deze door iemand bezet,
iets,
en de lichamen
van voorbijgaande aard
komen en gaan,
niet meer dan, en hoogstens
een residu van iets.”
Waarom rijst
mijn nacht op
in dit gezicht?
Ademen wellicht
zijn gelaatstrekken
tussen mijn mistflarden?
Waarom benijd ik
degenen die het zagen blinken
toen de rust regeerde,
een gouden pupil
tussen felgekleurde vinken en bassaanganzen?
Is
het goddelijke?
Is
de wakende
de slapende
de zich openbarende?
© Pura López Colomé
Uit: Pura López Colomé (Mexico) De vormen van de wind - uit het Spaans vertaald door Catharina Blaauwendraad. Maastricht, Azul Press, 2010
the Maastricht International Poetry Nights (1)
Gerenommeerde dichters uit Australië, Canada, Mexico, Verenigde Staten en Zuid-Afrika lezen voor uit eigen werk. Drie dagen lang vergezeld door de fine fleur van jonge Europese dichters uit o.a. IJsland, Noorwegen, Polen, België, Italië, Slovenië, Duitsland en Nederland.
De presentatie van het festival is in handen van Bas Belleman, Daan Cartens en Ineke Holzhaus.
Voor het volledige programma zie:
http://www.maastrichtpoetry.com/current.asp?lang=mac
de Maastricht International Poetry Nights (2)
DE VORMEN VAN DE WIND
1
De wind gooit zich wijd open
in stromen,
maakt karavanen,
laat
adjectieven van hoeveelheid toe.
“Vol van hem” zelf
komt neer op “niets”
in immateriële zin:
“Hoofd vol wind”.
Op zijn hoogtepunt:
artillerie, een lege ruimte
tussen de kogel en de loop van het kanon:
een eenvoudige luchtstroom
op natuurlijke wijze door de atmosfeer gecreëerd.
Op het toppunt van zijn ijdelheid, krijgt hij “airtjes”
zijn duizenden gezichten, duizenden benamingen,
nagenoeg alle beangstigend, gretige verslinders:
de Aquilo, de Auster, de Boreas,
de Zefier, de Skiron, de Levant,
de Mistral, de Moesson, de Sirocco...
En in vormeloze toestand
tonen zij
hun intersyllabische emoties
aderen die door een tranendal lopen
zonder windrichtingen.
2
Misschien schuilt het geheim
in die verbintenis,
de link tussen hem en een ander.
Die natuurlijke dictie toestaat,
richting,
het op weg gaan naar een doel
gegrift
in de oorspronkelijke waterhoudende omgeving.
Een kompasnaald,
een scherpe punt die de zak
van de allereerste wateren doorprikt,
magnetiserend zij die vrij ronddraait
op een omsingelde spil
boven een cirkel die de tekening draagt
van de windroos;
naald zonder oog die zich oriënteert, spontaan,
in noord-zuidelijke richting en,
door deze te doen samenvallen met de lijn
die deze richting
in de roos,
markeert
kan zij elk ander aanlokkelijk punt vaststellen.
Nautisch kompas van het universum.
Ik noem je in een litanie
opdat je
de ingewanden
van dit kompaskastje toont:
dit leven
gedeeld,
goddelijk
raadsel.
3
De vogels weten
de wind
de keel af te snijden
met de snede van het lichaam.
Mes van de horizon
waarvan het staal
de sneeuwvracht draagt
op vulkanische
vleugels.
© Pura López Colomé
dinsdag 26 oktober 2010
Opdrogende wellust
DE LATE STRAF
Haar hart was een magneet en van graniet:
zij hoefde maar languit te liggen wachten,
de prooien kwamen wel, elk ging te niet
met huid en haar verslonden, haar roofkrachten
verzadigend, tot ze voldaan insliep.
Haar bloed hield haar verwende vlees zachtgloeiend,
een hinderlaag waaruit zij wel eens riep
naar een prooi die ontkwam, haar bed uitwoelend
bijtijds nog.
Zij lag languit, heet, ijskoud,
en ligt zo nog en zal nog vele jaren
zo liggen.
Toch, de wellust zelfs wordt oud
en komt, verveeld, langzaamaan tot bedaren,
maar het herdenken van de wellust blijft,
het verloren genot vergiftigt de uren,
zij geeslen het alleengelaten lijf
met zwepen die geen sterveling kan verduren.
Kortom: daar ligt zij dan die nog naleeft
van wat haar gedoogd vuur haar heeft berokkend:
stram, uitgeput roofdier dat honger heeft
en geen prooi meer kan lokken. -
© A. Roland Holst
Uit: A. Roland Holst Voorlopig, Amsterdam, Van Oorschot, 1976
de Maastricht International Poetry Nights (3)
BLAUWE SCHAAL
Tegen het licht helt deze schaal
op haar voetstuk iets naar links,
een hang naar een andere filosofie
dan fruit.
De stompe hoek doet me denken
aan een bepaalde man:
wat dat scheefgehouden hoofd bezighield
was Kierkegaard, niet Zen.
Gelukkig bewonder ik asymmetrie
maar ook evenwicht,
net als mijn dokter, toen we jong waren,
en hij zijn stethoscoop
licht fronsend liet zakken
en vaardig mijn linkertepel opwipte
zodat die even naast zijn makker hing.
Een zuiver esthetisch gebaar
zoals wanneer ik een pluisje plukte van zijn jas.
Ik herinner me dat we een hoop lachten
om bijna niets. Later hoorde ik
dat zijn huwelijk was stukgelopen
en dacht aan dat jaar
toen we allebei regelmatige
controle raadzaam achtten.
Was het training of een natuurlijke neiging
die hem op het rechte pad hield?
© Jan Owen
Uit: Jan Owen De Kus - vertaald door Maarten Elzinga. Maastricht, Azul Press, oktober 2010.
De bundel van de Australische dichteres verschijnt ter gelegenheid van het 8e Maastricht International Poetry Nights festival.
Zie voor het volledige programma van het Maastrichtse poëziefestival later deze week:
http://www.maastrichtpoetry.com/index.asp?lang=mac
zondag 24 oktober 2010
Gebaar
Als een klein scherp mes
zal ik van je houden.
Je omzichtig openen
op de juiste plaatsen
alle vogels uit je vrijlaten
ze over het brede water
laten wegvliegen.
Ik zal een gebaar maken
waar je niet van schrikt.
Zo kunnen we ons
laten insneeuwen.
© JAN BOERKOEL (1945-2010)
Gedicht van de Maand, de favoriete keuze van stadsdichter Jana Beranová - Rotterdam, oktober 2010
Zie voor méér:
http://www.bibliotheek.rotterdam.nl/NL/Informatie/Pages/GedichtvandeMaand.aspx
vrijdag 22 oktober 2010
Schoenen
LANDINWAARTS
Nacht nog op zee, sterren erboven,
het land links en rechts van de ruigte,
moeras.
Kijkend, wadend door laaghangend licht,
de doornen ontwijkend,
gaan wij op weg naar de top.
In schoenen van aarde steken haar voeten
asgrijs, zwart, heimweegroen,
een etmaal klimmen in mottige wolken
en nog verbergt zij haar hoogte.
Daarboven stroomt water uit rotsen,
daar waanzint de wind,
Ongelooflijke zon laat zich zien.
Het regent alleen boven zee.
© Juliën Holtrigter
Uit: Juliën Holtrigter Omwegen Zoetermeer, Mozaïek/Boekencentrum, 2001
donderdag 21 oktober 2010
Zeven staarten
BEZOEK AAN EEN GELEGENHEID
In de bron wordt gelachen.
Ik ben niet aantrekkelijk.
Reik mij de kam aan Han.
Wat een vergissing. Een fiasco.
Nevel kolkt uitgangwaarts.
Niemand wil Eenoog
Vierend zien knielen. Niemand gelooft
In de kat met zeven staarten.
Het probleem is: ik ontglip.
Aan jou ligt het niet, liefste.
Jij hebt niet méér moeite van me te houden
dan heel de wereld.
© Tonnus Oosterhoff
Uit: Tonnus Oosterhoff Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen, Amsterdam,
De Bezige Bij, 2002
woensdag 20 oktober 2010
Kinderziel
ERFENIS
De witte honden van mijn jeugd
laat ik achter in een leven
met een verwonde kinderziel.
Zij en ik deelden dagelijks
het gevoel vrij en verlaten te zijn.
Zij blaften hun verlatenheid uit hun longen,
ik rende om mijn leven aan hen voorbij.
De witte honden van mijn jeugd zijn al lang dood.
Alleen een elfjarige jongen komt me tegemoet, om me te laten zien,
hoe snel hij zou lopen als de honden er nog waren.
© Gino Chiellino
- vertaling: Daan Cartens -
Van Gino Chiellino (Italië - 1947, werkzaam in Duitsland) verscheen o.a. in 2005 de bloemlezing
Es gab einmal die Alpen. Zijn meest recent gepubliceerde werk is Landschaften aus Menschen und Tagen (2010).
Chiellino leest komende week een aantal van zijn gedichten voor tijdens de Maastricht International Poetry Nights.
Opeens
HERFSTWANDELING
Reeds vroeg ontstegen aan het bed
waarin ook zij wel heeft gelegen
wier doen en laten toen mij tegen-
woordig vaak nog aan het denken zet,
ging ik de herfst in. Allerwegen
stond boomskelet na boomskelet
van alle allerliefsten het
verkoold geraamte in de regen.
Wat is dat toch ontzettend met
relaties die hun einde kregen;
al was je ze ook zeer genegen,
je hebt er jaren van gezwegen
en dan opeens kom je ze tegen
terwijl je op iets anders let.
© Jean Pierre Rawie
Uit: Jean Pierre Rawie Wij hebben alles nog te goed - de mooiste liefdesgedichten,
Amsterdam, Bert Bakker, 2001
Eén kruimel
DE DROOM VAN EEN FLAMINGO
Water water water. Overal alleen maar water.
Was er maar land! Een duimbreed land, wat voor land ook!
Om een poot neer te zetten! Eén poot!
We hebben de goden gesmeekt! Allemaal!
Die van het water, het land, van het noorden, het zuiden.
Om een duimbreed, een spanne, een kruimel vast land, welksoorts ook!
Genoeg om slechts de klauw van één poot neer te zetten!
Niets. Alleen water. Niets dan water.
Water water water.
Een korrel vast land, één korrel maar!
We zijn verloren.
© Aleksander Wat
Uit: Aleksander Wat [eigenlijk: A. Chwat, 1900-1967] Met de huid geschreven,
Amsterdam, Meulenhoff, 1997 - keuze en vertaling uit het Pools: Gerard Rasch
dinsdag 19 oktober 2010
Haar hakken
ANDANTE
Als de tocht niet meer voert naar de
plaats waar alles weer goed komt,
wat houdt haar gaande? Rood zand
op het fresco verbleekt, troost verkleint
tot een blik, tot een handpalm.
Als niet wanhoop met windkracht tien
in haar rug staat, wat houdt haar in gang?
De straatstenen houden haar gaande
ogen likken de gevels, de keel
is gulzig naar lucht. Haar houdt
in gang het plezierpaard lijf dat
geen halt verstaat. Haar hakken
slaan vuur uit de tegels: Dat zij gaat
houdt haar gaande. Zij gaat.
© Anna Enquist
Uit: Anna Enquist Soldatenliederen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1991
Inktpot
STRAMIEN
De waanzin zelf gaat goed gekleed.
Zijn werk vergt tact, precisie ook.
Dus kruist hij namen aan,
kamt steden uit, tast schedels af.
Veegt hij zijn voeten, is het raak.
Stampt het in de nok.
Weer vraagt zijn vrouw naar zijn pensioen.
En hij met noodweer nog op pad.
Niet snik. 'Verkeerd bedraad.'
Van Luther met zijn inktpot tot Feith,
tot Freud en jou en mij geen mens
die zijn stramien begrijpt.
© Menno Wigman
Uit: Menno Wigman De wereld bij avond, Rotterdam/Amsterdam,
Poetry International-Prometheus, Gedichtendagbundel 2006
maandag 18 oktober 2010
Achtervolging
Ik zwoer niet meer te zullen drinken,
maar de wijn blijft mij achtervolgen.
Houd ik, die drink, van hem
of houdt mijn belager van mij?
Met mijn kom in de hand vroeg ik het de maan,
maar die zei: ‘Maakt dat iets uit?’
*
Mijn man is pas gestorven
en tranen vallen op mijn borst.
Zilt is de smaak van mijn melk
en razend mijn baby…
De ellendeling! Waarom vond hij
dat ik met hem moest trouwen?
- anoniem -
Twee gedichten uit: Liefde rond, liefde vierkant - bloemlezing uit de sijo-poëzie. Zeven eeuwen Koreaanse poëzie, vertaald uit het Koreaans en beschreven door dr. F. Vos.
De Oosterse Bilbiotheek, Leiden/Amsterdam, Meulenhoff, 1978
zondag 17 oktober 2010
Steen
Muurgedicht Utrecht voor beginners van Ingmar Heytze aan de Oudegracht aan de Werf ter hoogte van huisnummer 36. Met dank aan Bram van Ginneken - foto - en Wikipedia.
Ook in: Ingmar Heijtze (eerste Utrechtse stadsdichter 2009-2011) Utrecht voor beginners - de Domstad in 127 gedichten. Amsterdam, Podium, 2009
zaterdag 16 oktober 2010
Verdamping
BITTERE THEE
“Bitter lijden komt door bittere thee”
- Shen Jianshi
ik zoek je overal, maar kan je niet vinden
misschien heeft de zware sneeuw je sporen bedekt
de eerste keer dat ik je zag
zei je: ga zitten, ga zitten
toen ik naar je opkeek
zei je: neem toch wat thee
toen ik je nakeek
zei je: ik ben zo terug
zacht strijk ik over de versleten stenen tafel
ik kijk hoe de slappe thee sterk wordt, scherp, bitter
de gedroogde bloesems geuren, ontvouwen en bloeien
als de sneeuwbloesems op de zware weg waarlangs ik kwam
en jij ging, ik hou de hete thee goed vast en laat hem
langzaam mijn hele lichaam verwarmen
rondom wordt het donker en koud, je blijft almaar langer weg
in eenzaamheid doop ik mijn plompe hand in de lauwe thee
en schrijf een transparant ‘liefde’op de koude stenen tafel
zwijgend zie ik hoe deze bitterzuivere ‘liefde’
gelijkmatig verdampt door mijn hete vinger
en oplost in de donkere, koude lucht rondom
daarna schrijf ik het nog een keer
en nog een keer
de schrijfwijze van elke 'liefde' is anders
zo ook de verdamping
maar er blijft volop thee
en ik zie jou niet terug
misschien ben je al lang geleden teruggekomen
misschien ben je helemaal niet weggegaan
misschien ben je hier naast mij
en besefte ik niet, bedacht ik niet
besefte, bedacht ik al die tijd niet dat jij
misschien al die tijd in mijn hand was:
een kop lauwe thee
brengt mij in de donkere kou aan de kook
Luo Qing
Luo Qing (Lo Ch’ing), geboren in 1948 in de provincie Hunan van het vasteland van China, vluchtte met zijn ouders in 1949 met de Nationalisten naar het eiland Taiwan. In 1996 was hij te gast bij Poetry International Rotterdam.
*
RUG NAAR DE KERK
In Rotterdam
is het vrij normaal
om meeuwen en duiven samen te zien eten
daar is niets surreëels aan
In Rotterdam
worden meeuwen en duiven
het vaakst gevoed door
zwervers
– zo heb ik met eigen ogen aanschouwd
Met hun rug naar de kerk
zitten ze op een bank aan de rand van een plein
en voeren ze die witte engelen
brood en friet
En ik die langs kwam lopen
wilde ze ook heel graag voeren
maar was bang hen te storen
en dat een meeuw of een duif
mij, een vreemde buitenlander, een vinger zou afhappen
Vervolgens vond het volgende plaats:
sluw en steels rondkijkend
gooide ik een munt van één euro
rinkelend
in het ijzeren bakje van een zwerver
Yi Sha (1966, China)
© vertaling uit het Chinees: Silvia Marijnissen -
Voor meer Chinese poëzie in vertaling en achtergronden, zie ook:
http://www.silviamarijnissen.nl/category/poezie
Ivoren kam
HET LICHT
Mijn gezicht is bleek, er is geen licht in deze stad,
ik steek mijn haar op met een ivoren kam,
ivoor is het ooglid van mijn kind en het halsje,
ivoor is de sneeuw in de parken
ze worden gemeden
behalve door dichters,
mijn gezicht is bleek van heimwee, er is geen licht in deze stad
geen ster te zien, verguld of bestreken met ivoor,
geen vis zwemt in de rivier de Moskva,
de kraaien schreeuwen van kou,
ik steek mijn haar op met een ivoren kam.
Kind als ik je weer in mijn armen houd
laat ik mijn haar hangen
kleuren mijn wangen zich bloesemiger dan rode anjers
voer ik je het sap van lila passievruchten,
tot die tijd leg ik de rug van mijn hand over mijn ogen.
© Carla Bogaards
Uit: Carla Bogaards God bewogen, Amsterdam, Meulenhoff, 1997
woensdag 13 oktober 2010
Tweemaal
Geloof mij
ik bad dat
die nacht
tweemaal zolang
mocht duren
SAPPHO (ca. 630 - ca. 580/570 v. Chr.)
Uit: Sappho van Lesbos Eros ontwortelt mijn hart: gedichten en fragmenten - uit het oud-Grieks vertaald door Aart Wildeboer en Pierre Suasso de Lima de Prado. Amsterdam, Ambo, 2000
dinsdag 12 oktober 2010
Monument
ANSICHTEN
De Vrijlandtstraat te Pernis (huizen).
De Grootestraat te Goor (huizen en winkels).
De Twentse Bank naast het monument voor de gevallenen.
Veerdam Ameland vanuit de lucht.
Brug bij Sluis 11.
Kleuterschool. Hotel. Gekanaliseerde beek.
Ooit schaamden we ons niet voor de werkelijkheid
die we hadden gemaakt. Ongegeneerd gefotografeerd
en erop vertrouwend dat de wereld overal anders was,
stuurde men zwart-wit ansichten van de ene plaats
naar de andere.
Achterop karig beschreven.
Groeten van …
Gefeliciteerd.
Via deze kernachtige communicatie
vulde zich het beeld van ons land.
Een land van zachte grijstinten
en ordelijke lijnen.
© Rouke van der Hoek
Uit: Rouke van der Hoek Bodemdaling, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2005
Weggedacht
HET VEERHUIS
Wie heeft niet gedroomd er ooit te wonen,
hier in dit nooit bewoonde huis?
Er was een gaan, er was een komen,
De kaartjesverkoper alleen was er thuis
Maar ook hij moest het pand 's nachts verlaten.
Deed hij die rood-witte luiken dan dicht?
Alleen het water bleef dag en nacht praten,
eb en vloed kwamen langs, souverein, onverplicht.
Aan de overkant stond onder statige bomen
zo'n heel oud café, waar men veel langer wacht
dan men zich had voorgenomen.
Waterstaat heeft het weggedacht.
Ook de Veerdienst ging heen. Er kwam een nieuw bootje.
Het doet dienst, het vervoert, je koopt kaartjes aan boord.
Het dobbert geducht, 't kan tegen een stootje.
Maar och, van een pont heeft het nimmer gehoord.
Het Veerhuis bleef staan, onbewoond, onbezet,
maar aanweziger dan de hoogste flat.
En als het weer in gebruik wordt genomen
zal het water niet sneller of langzamer stromen.
Maar wij, we komen er graag om te staren,
te eten, te drinken, denkbeeldig te varen.
Wie hier zit zwerft én voelt zich thuis,
ver van de wereld, weg van huis.
Wie verlangt er
naar meer?
Het heen-en-weer
ging hier voorgoed voor anker.
© Jan Eijkelboom
Uit: J. Eijkelboom Tot zo ver - De meeste gedichten, Amsterdam/ Antwerpen, Arbeiderspers, 2002
De zee als handkom
FEEST VAN HET DIEPTEPUNT
(A mélypont ünnepélye)
In de bloedige warmte van de kotten,
wie durft nog te lezen?
En wie durft
in het splinterveld van de ondergaande zon,
tijdens de vloed van de hemel en
de eb van de aarde nog
op reis te gaan, waar ook heen?
Wie durft
met de ogen dicht stil te houden op het dieptepunt,
daar
waar zich altijd nog weer
een laatste wuiven voordoet,
een dak,
een beeldschoon gelaat of desnoods een hand,
een hoofdknik, handgebaar?
Wie durft zich met een
gerust hart weg te laten zinken in
de droom die over het bittere leed der kinderjaren heenspoelt
en de zee als een
handkom water naar je gezicht tilt?
János Pilinszky (1921-1981)
© Oorspr. gepublic. in János Pilinszky Szálkák (Splinters), Budapest, 1972.
Hier uit: Krater - uit het Hongaars vertaald met een nawoord door Erika Dedinszky - Vianen, Kwadraat, 1984.
Ook - tweetalig - te zien en te lezen als Muurgedicht in Leiden, op de hoek Lijsterstraat/Rijnsburgerweg 144 (Hongaars) resp. ertegenover in het Nederlands op de zijmuur van het pand Rijnsburgerweg 146.
Zie voorts:
http://www.muurgedichten.nl/pilinszkynl.html
- met dank aan Á.
maandag 11 oktober 2010
Alles meenemen!
HOE TE ZOENEN OP STRAATHOEKEN
Laat op de avond laat het zijn of vroeg
in nanacht, licht liefst ver –
al leent ook paarlemoeren dageraad
aan dit publieke werk subliem cachet.
Het zij een zwijgen van koralen
vergaan van dorst in lafenis –
van wakend ontslapen bevinding wellicht
doe dus vooral de ogen dicht.
Men neme niet de tijd
die schenkt zich wijd en wijd –
in deze zachte voorportalen
heerst onafzienbaar innigheid.
Men neme afscheid evenmin
al is de hoek er om uiteen te gaan –
de weg is geen verwijdering.
men neme alles mee, alleen.
© Anneke Brassinga
Uit: Anneke Brassinga Verschiet, Amsterdam, de Bezige Bij, 2001
De smaak van zwart
Hoe het zwart afschrapen,
de smaak van het zwart,
de klank van het zwart,
de zwartheid van zwart?
Hoe het zwart raspen,
zijn voedsel, zijn deeg,
totdat de specerij van het wit
in zijn kieren is doorgedrongen?
Hoe het zwart overstromen
met een visie in staat het te belopen
en op zijn bodem iets anders te vinden
dan het spoor van de dood?
Hoe in het zwart andere kleuren vinden,
blauwzwart, roodzwart, liefdezwart, zelfmoordzwart,
of in zijn ingewand eenvoudig verkruimelen
de kleur van het leven van de mens?
© Roberto Juarroz
Uit: Roberto Juarroz Verticale poëzie - uit het Spaans vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu - Sliedrecht, Wagner & Van Santen, 2003
Doordat je gaat
FOTO MET MIJ
Zo zat je vaak. Je hand knijpt in de leuning
tot het bot, alsof je zoekt naar het gevoel
dat in je eigen arm ontstaat. Je grondvesten
een stoel, die jou natuurlijk niet begrijpt.
Ik til een glas tot halverwege, dat ik al
was het leeg niet eens kon legen. Een paradox
weegt in mijn lijf, zodat ik niets meer goed kan
maken en niet praten en maar zitten blijf.
Je kijkt verwoed naar voren. Het is blind
in je ogen, het is de zon die verkeerd staat.
Naar binnen toe ben je bang. Voorgevoel. Vrouw
naast man. Stoel naast stoel. Je lacht te laat.
Ik droom ervan. Een hand waarin je hart slaat
houdt me tegen. Blijf, blijf. Pulseren wordt
mijn enige bewegen. Je blijft doordat je gaat.
© Benno Barnard
Uit: Benno Barnard Het meer in mij Amsterdam/Antwerpen, Arbeiderspers, 1986
Sprookje
Omdat het bos
aan de mensen doodgaat
vluchten de sprookjes,
weet de klos niet
wie hij moet prikken,
kunnen de handen van het meisje,
die de vader heeft afgehakt,
geen enkele boom vastpakken,
blijft de derde wens ongezegd.
Niets is meer van Koning Lijsterbaard.
De kinderen kunnen niet meer verdwalen.
Geen getal zeven betekent meer dan zeven precies.
Omdat aan de mensen het bos stierf
lopen de sprookjes te voet naar de stad
en slecht af.
© Günter Grass
- uit het Duits vertaald door Jan Gielkens -
In: Günter Grass Oogst, Gedichten 1954-2004, bloemlezing. Amsterdam, J.M.Meulenhoff, 2007
vrijdag 8 oktober 2010
Nooit meer weg te moeten
GLORIE
Het is weer helemaal genieten. Zo
zou het altijd moeten zijn: licht
en vredig dus, alsof alles ineens
voor altijd en nooit weer is. Geen lengte
van dagen, geen gevoel van
weg te moeten en te huilen. Nooit
gaat meer iets voorbij.
© Tom van Deel
Uit: T. van Deel Gedichten 1969-1986. Amsterdam, Querido, 1988
Honger van jou
PARADIJSVOGELS
Fluisterend aroma van
kamperfoelie en fayalobi
en mijn hart dat op barsten staat
en jouw vingers die zich verliezen
in mijn onaangeraakte diepten
en mijn handen die zich verbranden
aan die honger van jou
streel mij liefste streel mij
hoor hoe de slagregen nadert
voel hoe zijn doorbloede echo
ons uiteindelijk bevrijdt
kleine kreunende tak
van de shimambikiboom
meegesleurd door de waterval
en jij die me nam
meenam naar het aards paradijs
© Iris Van de Casteele
Uit: Iris Van de Casteele Paradijsvogels, Brussel, De Distel, 2002
donderdag 7 oktober 2010
Zullen we doen alsof
MOOIE SCHOENEN
we plakken grote monden dicht
we hoeven niet verplicht te groeten met een rechterhand
zullen we doen alsof we alles begrijpen?
we pijnigen het hoofd
we komen niets aan de weet
we wuiven elkaar koelte toe
we blijven kleine wezens
we meten vrijwillig onze voeten op
we trekken mooie schoenen aan
we groeien in het leven
© Elmar Kuiper
Uit: Voetschrift van verleiding - schoengedichten/ Fuszschrift der Verführung - Schuhgedichte (red. Kasper Peters en Rense Sinkgraven). Dichters en fotografen vertellen over schoonheid, erotiek en elegantie van de schoen. Groningen, uitg. Passage, 2007
woensdag 6 oktober 2010
Nageur
VOLMAAKT
In vers gras vrijen
om later
veel later
in de dood nog even
na te geuren
als hooi
© Jana Beranová
Uit: Jana Beranová Kiskassend gedicht, Breda, De Geus, 1996
Flarden uitzicht
RETOURBAGAGE
De afdeling kleine graven op het kerkhof.
Wij die lang leven lopen deze stil voorbij,
zoals rijken de armenbuurt voorbijlopen.
Hier liggen ze, Zosia, Jacek en Dominik,
vroegtijdig aan de zon, de maan ontnomen,
aan de rondgang van het jaar, de wolken.
In hun retourbagage hebben ze niet veel verzameld.
Flarden van uitzichten,
in een niet al te menigvuldig meervoud.
Een handvol lucht met een vlinder die voorbijvliegt.
Een lepeltje bittere kennis, met de smaak van medicijn.
Kleine ongehoorzaamheden
waarvan er eentje dodelijk was.
Een vrolijke ren de bal achterna, over de weg.
Het geluk van glijden op nog breekbaar ijs.
Hij hier en zij ernaast, en de hele rij:
voor ze bij de deurknop konden komen,
een horloge kapotmaken,
hun eerste ruitje breken.
Małgorzatka: vier jaar,
waarvan twee liggend en kijkend naar het plafond.
Rafaël: een maand later zou hij vijf zijn geworden,
en Zuzia: vlak voor de kerstdagen
met hun waas van adem in de vorst.
Maar wat kun je dan zeggen over één dag leven,
één minuut, seconde:
donker, dan een lampflits en weer donker?
KÓSMOS MAKRÓS
CHRÓNOS PARÁDOKSOS
Alleen het stenen Grieks heeft hiervoor woorden.
© Wíslawa Szymborska
Uit: Wíslawa Szymborska Het moment (Chwila), Amsterdam, Meulenhoff, 2003.
- uit het Pools vertaald door Gerard Rasch -
dinsdag 5 oktober 2010
Niks vergeten
TAS
Liep ik met mijn grote tas
alle boeken, niks vergeten
te zeulen in die nieuwe school.
Waar moest ik naar toe?
De jongens en meisjes uit de vijfde
stonden gewoon bij elkaar.
Zou ik later ook met jongens
praten en lachen en staan?
Stonden ze bij mijn fiets te vrijen
durfde ik niks te zeggen.
Wachten tot ze klaar waren
mijn zware tas op de grond.
© Remco Ekkers
Uit: Remco Ekkers, Praten met een reiger, Den Haag, Leopold, 1986
maandag 4 oktober 2010
Cirkels
AFWEZIGHEID
Jouw Afwezigheid bloeit.
Boven mij cirkelt
een onbemand verkenningsvliegtuig.
De mixer klopt schuim van wolken.
De epische geur van koolrozen
waarvan alleen confituren overbleven.
Vanaf een vogelvlucht een liefdeslied.
Jij vertrouwt mij aan het leven toe
ik jou aan de Hof van Eden.
© Ewa Lipska
Uit: Ewa Lipska Splinter - uit het Pools vertaald door Ad van Rijsewijk - Breda, De Geus, 2007
Naakte lip
SLAPEND MEISJE IN DE TREIN
de trein slaapt nog niet
de avond slaapt niet
het meisje niet (ik)
over de goudzoekende akkers
de hoge snuisterij van de bomen
de kieviten roepend met naakte lip
waar voert de trein me heen?
naar de liefde die komt als een zieke duif?
de tak die gebroken tegen het raam tikt?
naar het tochten van mijn gordijnen?
de trein waar voert de trein
of ben ik al thuis
als het jurkje dat ineens in het gras ploft
en de jongen met de lieve hondenkop
de trein de trein waar voert de trein
naar de natte appelnacht
die danst over de elastieken brug
en dan de dag op nieuwe rode schoenen!
© Jabik Veenbaas
Uit: Jabik Veenbaas De zon, het smalle bed, mijn lichaam - Utrecht, De Contrabas, 2009
Afvalkleurig
LIEVELINGSDIEREN
Tussen de stenen hollen de platte,
brede pissebedden omlaag naar het donker. Vergeten
toen het nog koud was te kijken: hoe overwintert
een dier dat zo lijkt op herinnering,
zo afvalkleurig, met zijn hoofd naar binnen
en doodstil bij de minste aanraking.
Ik weet een kind dat van ze houdt, het streelt
hun dadelijk verstijvende stofjassen,
draagt ze tussen twee handen de kamer door.
O! zachte pootjes hebben ze, mag ik ze niet
houden in een kistje met onderaan glas?
Daar kijk ik de hele tijd naar, daar zing ik dan voor.
© Eva Gerlach
Uit: Eva Gerlach De kracht van verlamming, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1988
Modellen
DE DAMESKAPPER (II)
De watergolfslag van zijn ambities
liet hem niet onberoerd
In de weekenden reisde hij
met modellen door het land
altijd met vrouwen bezig
Verzilverd, gediplomeerd, gefotografeerd
keerde hij terug en liet dit andere
gewicht inlijsten
Uit al deze lijsten, verkreukeld en vernietigd,
herken ik nog altijd mijn moeder en andere vrouwen.
© Hans van de Waarsenburg
Uit: Hans van de Waarsenburg "Avondlicht", e-book, selected poems
een keuze uit de gedichten
Bron: http://www.e-books.com.mk/
[Blesok Publishing, Macedonia]
Hoe alles wat ik nog te zeggen had
LEVENSLOOP
Voor bijna alles heb ik mij geschaamd.
Mijn nek, mijn haar, mijn handschrift en mijn naam,
de schooltas die ik van mijn moeder kreeg,
mijn vader die zich in een blazer hees,
het huis waar ik voor vriendschap heb bedankt.
Maar nu mijn vader aan vijf slangen hangt,
zijn mond steeds heser over afscheid spreekt,
nu hurkt mijn schaamte in een hoek. Hij stierf
zoals hij in zijn Opel reed: beheerst,
correct, zijn ogen dapper op de weg.
Geen zin in dom geworstel met de dood.
Hoe alles wat ik nog te zeggen had
onder de wielen van de tijd wegstoof.
© Menno Wigman
Uit: Menno Wigman Dit is mijn dag, Amsterdam, Prometheus, 2004
Mijn schacht
ik heb een mijnschacht in mijn keel
ik val omlaag vanuit mijn kamer
zit als een pad
gevangen in een bel van steen
het is hier stil
zo stil dat ik mijn dromen hoor
ritselen als dode blad’ren
ik gil
ik heb een mijnschacht in mijn keel
een tong van scherp gesmeed metaal
en lagen gitzwart erts voor jaren
ik hak met felle korte slagen
© Eva Cox
Uit: Eva Cox Pritt.stift.lippe, Haarlem, uitg. Holland, 2004
Sterker dan
DODE HOND
Ik heb de hond laten sterven - daar lag ze
en ik dacht: waar gaat ze nu heen waar
zal ze blijven. Om de dood te begrijpen.
Het lichaam wordt wel gezien als een nest
het tijdelijk verblijf van een onzichtbare
vogel - een afgezant van de eeuwigheid.
Zo zie ik het niet. En toch toen de hond stierf
wat gebeurde er toch dat ik wist dat ze stierf
alsof haar lichaam door iets werd verlaten.
Ik kan niet anders zien dan dat die dode hond
nog leeft en om mij vraagt, zo sterk is
de herinnering, sterker dan ik.
Maar wat van mij hield is weg, ik graaf een gat
leg wat er overbleef daarin en gooi het dicht.
De hond is nergens meer, iedere dag.
© Rutger Kopland
Uit: Rutger Kopland Verzamelde Gedichten (3e dr.), Amsterdam, Van Oorschot, 2010
zondag 3 oktober 2010
Korsten
ARBORETUM IN OKTOBER
Zo ver weg zijn wij nog niet, wij staan
verstrooid in mooi dood blad
en kijken naar hun silhouet.
Die oude man is hij, zij voert
de vogels van het park de
korsten van hun dagelijks brood.
Als bomen na een zomerbrand,
zo overvol van doorzicht, staan
ze steeds vaker stil bij bloem,
gazon, kort en kortstondig, en
bij de boom die toen geplant,
die elk jaar breder, hoger.
Het wordt al koud, zegt hij, tot hier
zijn we dan toch gekomen. Kom,
zegt zij, even nog, wij werden god
zij dank niet in de knop gebroken.
© Hester Knibbe
Uit: Hester Knibbe Een hemd van vlees Baarn, De Prom, 1994
zaterdag 2 oktober 2010
Waterpas
VIERDE KWARTET
1
reis die naar het uitzicht verlangt
uiteindelijk tegen de buffer beland
aan zee waar de zee gedurig verzandt.
zilvermeeuwen vliegen tegen het blinken
te schreeuwen. hand boven de ogen. uit
de kleren en tot de ogen onder water
is het een en al bewegen wat ginder water-
pas lijkt: een streep, traag een schuivend punt.
dan landinwaarts liggend drogend rugvel
de blik geroerd door zoveel duin of zand
van een toevallige passant.
2
op de kustlijn: elk spoor bewogen en verwatert.
duinwaarts leert zand van zee en stroomt
iedere afdruk mul vol en weg. wrakhout
teruggeworpen, door honden opgehaald,
voor het weer aanspoelen moet ligt het
weer verlaten. welke graten zijn via
de zuurkraam gestrand? (vergat het meisje
haar badtas maar!) holte van de hartschelp
door zand betrokken, schedel door zon geleegd.
maar men wil zich verliezen, vervloeien, toch?
vergat het meisje haar badtas maar!
3
jukbeen, hand die van sorbet kersen lepelt,
hoe de bruine huid, knieschijf, schaduwlippen:
zo bekend, zo onbereikbaar, al voorbij!
langs volle terrassen flanerend, avances,
idylle, alfa romeo: dat betekent toch even
vaak weer breuk, verlies en traan? -
o, wuiven der wieren, plankton, zweven,
bloemdieren, zichzelf vertakkend leven!
wie durft zich in zee te werpen om als drinkend
eiland te vergaan? – twee pitten in een asbak
lipstick op mondstuk zilver lepel in ijsglas rust.
4
tenen stoelen gaan op stapels, tenten vouwen,
een vrouw kleedt en maakt zich op: zon
bedreigt de zee het water staat op gloeien
: leeg wijnglas zo in het zicht
geplaatst dat het hart ervan over-
loopt. – bedrog! afrekenen! kelner
sluit het terras. men zoekt zijn dag-
retour en vindt twee pitten in de jas.
terwijl de rug rood verbrand ontspringt
de spoorlijn en laat achter. geblindeerd
wordt een zon door een muur van zee.
© Huub Beurskens
Oorspr. in Raster #11, 1979. Naderhand opgenomen in:
Huub Beurskens Vergat het meisje haar badtas maar
Amsterdam, Meulenhoff, 1980
vrijdag 1 oktober 2010
Wat ze bewaren
ONDERAANZICHT, BOVENAANZICHT
Zware, verregende paarden, de hoeven diep
in de klei. En spreeuwen.
Maar nergens mensen.
Kijk wat ze sloopten. En wat ze bewaren:
roestige wagens en automaten.
Het blauw van de hemel vertilt zich eraan.
De toekomst is naar de archieven op weg.
Ons brein is te klein, zelfs ons eigen bestaan
puilt eruit.
Over de huizen te kijken, de dans te zien
van de daken, de zee daarachter, beneden
iemand die rent om een trein nog te halen.
Het licht, uit grijnzende auto’s gelekt, verliest
zich in bouwpuin en koude machines.
© Juliën Holtrigter
Uit: Juliën Holtrigter Het feest van de schemer,
Amsterdam, De Harmonie, 2009