stond de wind daar
buiten de deur en
klopte hij aan
en was daarachter
een ruimte voor ruisen
niet vindbaar
en wist enkel de zoldering
van windgekraai
*
er loopt daar een wolk
over het gras
met zijn armen vol geel
nadert de bosrand
stil loopt het paard achter
zijn herfst aan
het geringe van mens
gaat zijn schaduw
achterna
*
later het jaar lag de akker
in een andere verte, lager
en zonder gezicht
hij lag er zo alleen
ik zou willen liggen gaan
dichterbij hem, ik zou
rand van de akker
willen zijn
*
weggerold ben ik, in
een gat gerold ben ik
maar ik kwam weer boven
werd een ruisende beek
en ritselend als zilver
stroomde ik voort
© Leo Herberghs
Vier korte gedichten uit:
Leo Herberghs De bolle ogen van februari & Hölderlins einde
Utrecht, de Contrabas, november 2012.