zaterdag 25 april 2009

Venezia



IN VENEDIG


Stille in nächtigem Zimmer.
Silbern flackert der Leuchter
Vor dem singenden Odem
Des Einsamen;
Zaubrisches Rosengewölk.
Schwärzlicher Fliegenschwarm
Verdunkelt den steinernen Raum
Und es starrt von der Qual
Des goldenen Tags das Haupt
Des Heimatlosen.
Reglos nachtet das Meer.
Stern und schwärzliche Fahrt
Entschwand am Kanal.
Kind, dein kränkliches Lächeln
Folgte mir leise im Schlaf.



G e o r g T r a k l


Trakl (Salzburg 1887 -Kraków 1914) was een Oostenrijkse apotheker en expressionistisch dichter. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd hij als medicus naar het front gestuurd in Galicië (tegenwoordig Ukraïne/Polen). De Oostenrijks-Britse filosoof Ludwig Wittgenstein stelde Trakl, die verslaafd was aan drank, roken, opiaten en prostituees, met een genereuze beurs in de gelegenheid zich voortaan te wijden aan het schrijven. De oorlogservaringen en de gevolgen van hevige gevechten met Russische soldaten maakten Trakl steeds depressiever. Hij stierf in een militair hospitaal op 4 november 1914, na een overdosis cocaïne.
Georg Trakl maakt tijdens zijn leven één buitenlandse reis, naar Venetië ('huwelijksreis').
Verschillende gedichten van de tragische Oostenrijkse schrijver zijn - op fraaie wijze - in het Nederlands hertaald door de dichter Huub Beurskens.

In Venetië, hier uit: Georg Trakl Das dichterische Werk, hrsg. Walter Killy & Hans Szklenar, München, DTV-Deutscher Taschenbuch Verlag, 1980.


A VENEZIA

Quiete nella notturna stanza.
Argenteo vacilla il lume
dinnanzi al respiro di canto
del solitario;
magiche nuvole di rosa.
Sciame di moscerini nerastri
oscura lo spazio di pietra
e si erge per l’affanno
del giorno dorato il capo
del senzapatria.
Immobile annotta il mare.
Stelle e il cammino nerastro
è scomparso nel canale.
Fanciullo, il tuo sorriso malato
mi ha seguito piano nel sonno.


- Duits/Italiaanse vertaling: Alberto Caprioli -

Met dank aan Città di Venezia - Cultura e Spettacolo

Foto boven - Venetië: Gondels op het Canal Grande met links de koepel van de Basilica di Santa Maria della Salute, schilderij van Antonio Canal (ca. 1730).

Betrouwbaar


DE EERSTE FOTO VAN HITLER


Wie is dat snoesje in dat babyjurkje toch?
Dat is nu de kleine Adοlf, 't zoontje van de Hitlers.

Zou hij misschien doctor in de rechten worden?
Of als tenor in de Weense opera gaan zingen?
Van wie is dat handje, van wie dat oortje, oogje, neusje?

Van wie dat volle melkbuikje is, weten we nog niet:
van een drukker, chirurgijn, koopman, pastoor?
Waarheen zullen zijn kοddige beentjes hem dragen?
Naar de Kindergarten, school, kantoor, een huwelijk
met de burgemeestersdochter misschien?

Ons hummeltje, engeltje, kruimeltje, zonnetje,

toen het een jaar geleden ter wereld kwam,
ontbrak het niet aan tekens te land en in de lucht:
de νοοrjaarszοn, geraniums voor de ramen,
de muziek van een draaiorgel bulten οp straat,
een voorspelling van voorspoed in roze zijdepapier,
vlak voor de bevalling de profetische droom van de moeder:

een duifje zien betekent een blijde boodschap,
deze duif vangen - er komt een langverbeide gast.
Klop, klop, wie is daar, dat is Adolfs kleine hartje.

Een speentje, luiertje, slabbetje, rammelaar,
wat een joch, God zij geloofd en afkloppen, gezond,

hij lijkt ορ zijn ouders, op de kat in haar mandje,
ορ de kindertjes in andere familiealbums.
Nee, we gaan nu toch niet huilen,
meneer de fotograaf doet dadelijk klik onder zijn zwarte doek.


Atelier Klinger, Grabenstrasse, Braunau,
en Braunau is een kleine, maar keurige plaats,
betrouwbare winkeliers, nette buren,
de geur van verse bοlletjes en huishoudzeep.
Geen jankende honden οf οnheilspellende voetstappen.

De geschiedenisleraar doet zijn boordje los
en gaapt onder het nakijken.



©
Wíslawa Szymborska


- uit het Pools vertaald door Gerard Rasch -

Uit: Wíslawa Szymborska Einde en begin - gedichten 1957-1997, Amsterdam, Meulenhoff, 1999

vrijdag 24 april 2009

Even vrolijk, even veel calcium



VIA PILLEN



Saailustig willen de doktoren
dat wij bij alle anderen horen:

even vrolijk, even goed,
even veel calcium in het bloed,
elke handdruk even droog,
elke bloeddruk even hoog,

we zullen nog alleen verschillen
in kleur en kracht van kokhalspillen
die wij van ze moeten willen.

Zo worden wij van nek tot naakt
via de bek gelijk gemaakt.




© Leo Vroman




Oorspr. in Hollands Maandblad, nummer 4 - april 1998. Later in:
Leo Vroman Het andere heelal, gedichten. Amsterdam, Querido, 2005

Opgeschorte landing



Aan zijn zeer netelige draad

daalt neer in de afgrond

een kleine soevereine spin en schuift
mijn lichaam terzijde. Het is een spin,

die zijn landing opschort tot ik mij
uit zijn kloof heb verwijderd. Zodra hij


de bodem heeft bereikt, is dat het teken
dat de rivier zijn bron heeft bestormd.


© Hans Faverey


Openingsgedicht uit de cyclus Het Ontbrokene in :
Hans Faverey Het ontbrokene, Amsterdam, De Bezige Bij, 1990.

De titelreeks uit deze bundel is, in opdracht van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst, ook op muziek gezet door Margriet Hoenderdos.

donderdag 23 april 2009

Ik heb de auto's lief



LIJKEN



Als ik een rij auto’s langs de weg zie staan,
denk ik:
daar staan lijken bij elkaar.

Auto’s die niet rijden zijn lijken. Ze hebben geen ziel meer.
Ze zijn reeds berecht en straks zijn het gesloopte dingen.

Maar de meeste wagens worden de volgende dag wakker.
En waar gaan ze heen, wakker zijnde?
Naar hun dagelijkse hemel? Of naar hun dagelijkse hel?

Soms denken auto’s: was ik maar niet geboren, lag ik maar bij de sloper.

Sommige wagens betreuren dat ze al een dagje ouder zijn.
Ze denken aan hun o zo snel voorbijgaande jeugdjaren.

Auto’s in een opslagplaats zijn als het ware al geslachtofferd.
Ze verroeren zich de hele dag niet. Ze zijn oud en eenzaam.

Ik heb de auto’s lief zodra ze snel als een bliksem over de weg rijden,
sneller lopend dan een hert, net zo mooi.

O, hoe graag zou ik bevriend met een auto zijn
en mee gaan tot de einders van de wereld
om daar voor eeuwig met hem vakantie vieren.

Auto’s zijn engelen als ze vol vreugde over de weg vliegen,
terwijl hun vleugels nauwelijks de aarde raken.

Want er zal een tijd komen dat auto’s vleugels hebben en dat ze kunnen vliegen.

Alle auto’s moeten op de duur sterren aan de hemel worden.
Ze moeten met gouden portieren wandelen door de lucht,
ze moeten als muziek in de ruimte klinken.

Maar wat is een auto op deze aarde!
Spoedig gaat hij aan het sukkelen en moet hij van armoede aan de kant van de weg staan.
Hoe snel wordt hij oud!
En dan moet hij in alle bitterheid de ene na de andere fonkelnieuwe auto langs laten gaan.

De auto is een geboren verliezer,
totdat hij tot het rijk van de hemelen zal behoren waar hij
een lichtend spoor door de lucht zal nalaten en
waar hij gekroond en gezalfd zal worden door de Heer van de auto.

Want naar de Heer van de Auto gaan alle wagens.
Bij hem zullen ze voor eeuwig rust vinden na al die moeite en zorg
die ze besteed hebben om de rechte weg te bewandelen.

De goede en brave auto zal niet gesloopt worden.
De door de Heer goedgekeurde auto zal als een kilometerpaal tussen de wolken staan.
En nooit zal hij een schrammetje oplopen.


LEO HERBERGHS


[overpeinzing, april 2009]

Een borrel en een passend lied


MOEDER


Als vader slaapt gelijk een rustig beest,
en in zijn droom herkauwt en zalig lacht,
dan ligt gij wakker, starend in den nacht,
en roept uw zoons en dochters voor den geest.

Zij zijn gevloôn, als gieren voor 't tempeest,
met stukken van het oude nest bevracht,
waarin gij dubbend op hun terugkeer wacht,
maar op de klok het woord des tijds niet leest.

Laat niet uw dagen slinken in verdriet;
geen macht die tanden aan uw mond verstrekt,
of ooit weer zog in uwe borsten wekt.

Er is niets aan te doen, zoals gij ziet.
Drink dus een borrel bij een passend lied,
daar schele Piet reeds met uw tenen trekt.



Willem Elsschot


Uit: Willem Elsschot Verzameld Werk, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2005

Teder losdraaien



LICHT



De soldaten lieten ons met een uiterst klein
lichtje zitten: de fundamentalisten; de fundamenta-

listische soldaten die verzen citeerden, theologie
een hοndsdοlheidschuim dat de voortanden dekte;
de atheïstische soldaten die hun slachtpartijen zoet
als Marsrepen wensten; de Christelijke soldaten

die het slijm van tv-prekers οprispten; de soldaten
die alleen in de kraaklach van hun generaal geloofden;

de huurlingen die dogmatisch achterstallig soldij en
pensioenplannen bediscussieerden; de narco-guerillas
high van het aanslijpen van hun ideologisch traktaat.
Εlk geloof lijdt aan een burgeroorlog van clichés.

Μaar zodra het οp dood uitdelen aankwam, verschilde

geen enkele kant. Wat hen bond, een verfijnd gevoel
voor economie. Al onze gloeilampen werden gejat.
Op één na. Die werd van kamer tot kamer gedragen,
waar telkens even moest worden gewacht οm
de glοeidraad af te laten koelen.

„Bedaard, bijna teder, lοsdraaien," zou mijn moeder
ze hebben gewaarschuwd. Als ze nοg had geleefd. Εn
in elke kamer dachten hun messen dat meer kelen
meer lucht van node hadden -

Als een gloeilamp breekt blijken de scherven toch
dikker dan die van het gebruikelijke supermarkt-ei.

Bepaald geen kip. Eerder eend of gans.
Desalniettemin moesten we uiterst νoorzichtig met

het ons gebleven licht omgaan.

©
Henk van Kerkwijk

Uit: Henk van Kerkwijk Lof der Onschuld, gedichten / Praise of innocence, poems. Engels-Nederlandse uitgave, Maastricht International Poetry Nights Series i.s.m. Verlag Ralf Liebe, Weilerswist (D.), 2008.

Iedereen zwart


HET GOOTSTEENDRAMA


Iedereen in het stadje was zwart. De laatste trein was al
vertrokken en vorken van ogen prikten in de slagroom van mijn witte huid.
In de dichtstbijzijnde winkel kocht ik schoensmeer en smeerde mezelf in
net zo lang totdat de receptionist in het motel zijn
zwarte Engels niet meer aanpaste toen hij mij een kamer liet zien.
‘Maakt u mij morgen om zeven uur wakker. Om half acht vertrekt
mijn trein.’ Hij maakte me wakker om tien voor half acht, en ik haalde
ternauwernood het station.
Iedereen keek naar me en ik herinnerde me de schoensmeer.
Ik probeerde het, met zachte vingers,
te verwijderen. Hardere vingers deden de huid evenmin wat,
en toen begreep ik dat de receptionist
iemand anders had gewekt.

Goedemorgen poëzie
blijf me te laat wakker maken,
laat zwarte schoensmeer doordringen in
mijn huid en woorden stromen in het gootsteendrama.
Daar zal het geklots van het water de restjes genot afspoelen
die mijn vrouw in het soepbord heeft neergelegd
en de lepels vergeten even de tunnel van de mond
waardoor ze werden aangegaapt.
Huid is huid,
en het afwasmiddel laat de nagels van mijn dochter
schitteren als de lampen van de achtbaan op de kermis
van mijn jeugd.


Ronny Someck


- met dank aan het Maastricht International Poetry Nights festival, juni 2006,
vertaling: Hilde Pach -

Naderhand ook gepubliceerd in: Ronny Someck Blues van de derde zoen, Maastricht, Azul Press, 2010

woensdag 22 april 2009

Ontvreemd verleden



TWEE FOTO'S UIT HET HOOFD GECITEERD



1.

Rechtop staat zij met naast haar
zittend op een stoel haar broertje
onder haar rokje dalen pijpjes van
een linnen broek met kant
tijd 1870
mijn moeder's moeder
tien jaar oud

Zij huwde een nietsnut
kreeg zeven kinderen
stierf in 1925 aan anemie en
de inflatie

Ik ben haar dubbel kwijt:
in 1943 roeide Puls haar foto uit


2.

Het strand van Helgoland
streepjesmannen grijzend
vrouwen tot de kuiten dichtgebonden
enkels in de golven

Daartussen mijn moeder, veertien,
in haar eerste badpak
lachend, verlegen, opgevouwen, ingekapseld

Zij werd vermoord in 1944
het badpak plus ontvreemd verleden
heb ik bewaard
de foto van haar schuchterheid
ligt opgeslagen in mijn hersenkast


© Lizzy Sara May



Uit: Lizzy Sara May Het depressionisme, Amsterdam, Bezige Bij, 1988.

Gebakken op de rand



EILANDEN


In mijn boek met sprookjes stond een plaatje:
Jij en ik op 'n toren bij een strand.

Kom weer in de wind staan, en ik laat je
kijken langs mijn uitgestrekte hand.

Waar de golven naar de verte rollen
en verdampen, zie je in een waas
eilanden van zaligheid, als bolle
violette broden voor de Paas.

Want gevleugelde persoonlijkheden
hebben ze van extra lekker zand
met hun gouden vingers zitten kneden
en gebakken op de hemelrand.

Daar moet al het moois zijn dat we zoeken,
en daarheen vertrokken wij alras,
als het niet zo sneu van onze boeken,
onze hond en onze liefde was.



Vladimir Nabokov

- vertaling: Anne Stoffel -


Gedicht uit 1928, in:
Vladimir Nabokov Gedichten, Hoorn, Hoogland & Van Klaveren, 2002.

Morgen, 23 april 2009, is het honderd jaar geleden dat Vladimir Nabokov werd geboren in St. Petersburg. De Amerikaans-Russische schrijver overleed in 1977; hij ligt begraven in Montreux, Zwitserland.

Tube


HARDWARE



Niets ervaar je dat je

niet eerder hebt ervaren
niets zie je dat je
niet ziet in je geest.

Boeken die je niet meer leest

de gebruikte tube

de stropdas

het holle van je hand,
het hoesten dat je vangt

dit alles is van je denken
de ruggegraat

denkt zelf niet mee.



© Gerrit Krol



Uit: Gerrit Krol  't Komt allemaal goed,  Amsterdam, Querido, 2005

maandag 20 april 2009

Hoe hier losgeraakt


HET RAADSEL




Tijd heeft mij op de tuinbank neergezet,
een soplap in mijn hand gelegd. Toen
ik niet keek werd bloesem fruit,
hebben de wilgen zich verzilverd,
heeft het kind zijn eigen maaltijd
klaargemaakt.


Hij ziet ons zitten bij de vijgeboom,
wij lieten het konijn los in de tuin.
Het kind is achttien, wringt zijn hart
uit van verlangen en begrijpt niet
hoe hij hier kan blijven, hoe hij hier is
losgeraakt.


Verniel de haag, verzaag de stam,
vertrap de rozen, breek. Ik veeg
de spiegel schoon: nieuw gras
met glazen bloemen, jonge ouders
met hun kleine zoon, door tijd niet
aangeraakt.



© Anna Enquist



Uit: Anna Enquist Klaarlichte dag. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1996

Dorst



SPINOZA




Baruch Spinoza, lenzenslijper van beroep in Amsterdam,

borg in zijn innerlijk een krachtige tamtam.

Uit een koud donker souterrain, alleen,
zond hij reeksen seinen naar de hemel heen.

Ζoals de negers in het oerwoud. Stapsgewijs
voltooide hij — geen kleinigheid — de reis

naar 't Αl. De Ene. Onbegrensde. Van alwaar 't
hem mogelijk was te overzien de menselijke aard.

(In zijn hoge dorst de eerste oorzaak te bevroeden
krepeerde hij beneden haast van ondervoeding.)

's Nachts in zijn dromen sliep Baruch Spinoza
in de omarming van een zekere Rosa.

Rosa Raczewski, een geborene Vamprotten.
Geen mens weet waar en hoe hij deze slaapgenote


ontmoette. Het was een blonde stoot. Geen snolletje.
Wel bloeduitbundig. En zo liep alles toch op rolletjes.


© Násos Vayenás



Uit: Násos Vayenás Biografie en andere gedichten – vertal. uit het Grieks: Marko Fondse en Hero Hokwerda.
Amsterdam, Het Griekse Eiland, 1990.

Achterin bloemen



'MEER OVER VADERS DOOD'



Ik vertelde het op mijn werk. De secretaresses mompelden,

slordig verwarde handen afvegend aan de kokerrok.
Drentelen, pulken, wegkijken,
dan ineens vieze koffie gaan halen.

Een ogenblik later plant ik mij neer en leg mijn handen
op het koele formica, het bekertje middenin.
Twee Russen, korte beentjes, zwijgzame violisten van de eerste stoel
op wier kinderhand het riet was neergekomen bij elke onzuivere noot,
— en die nu dus met worstenvingers viool kunnen spelen.

Ze rezen voor me op als bomen en huilden
zulke dikke tranen achter plusbrillen.
Een dubbele omhelzing van hout, langs hen heen
zag ik wegrijden de slee over de taiga

met achterin de bloemen, de geruisloze mens.


Micha Hamel


Uit: Micha Hamel Alle enen opgeteld, Amsterdam/Antwerpen, Augustus, 2005.

zondag 19 april 2009

Dozen zonnen


UITBUNDIGHEID



Met korven om manen in te vangen,
met bussen vol gezangen,
met potten om lichten in te drogen
reis ik langs de ogen van het land.
Met dozen zonnen,
met klanken in tonnen
en glazen gedichten in iedere dwaze hand.
Waar ik mijn armen ook rek,
ik ben overal gek.

©
Pierre Kemp


Gedicht oorspr. uit 1929, in:
Pierre Kemp Verzameld Werk, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1976

zaterdag 18 april 2009

Litteken


BOOMGEDICHT



Zoveel als deze boom heb ik nooit beloofd:
mijn schaduw is minder, mijn nutteloze insekten tieren
weliger,
geen konijnen nestelen aan mijn voet.

Wel is mijn schors schor en hees
en ik overschreeuw mijzelf dagelijks met kinderen en bladeren.

Traag en moeizaam is mijn ringen
en even moeizaam wen ik aan het snoeien van handen,
de taal die mensen spreken.
Uit mijn hout worden geen goden gesneden,
ook zonder hen wordt mijn hout ouder.

Soms is het in mijn merg zo onophoudelijk donker
als in het windstil centrum van een ziekte;
je hoort er mensen als marmotten piepen
diep uit de zwartste zwammen van hun menszijn.

Maar jij die uit dit hout een stem wilt snijden,
snijdt een stem. Zoals mijn litteken is zing ik.

Mijn litteken is mijn sieraad.


Sybren Polet


Uit: Sybren Polet Lady Godiva op scooter, Amsterdam, De Beuk, 1960.

Aan elke deurpost


AFSCHEID

(Abschied)


Maar jij kwam nooit met de avond -

Ik zat in mijn sterrenmantel.

...Als er aan mijn huis geklopt werd

Was het mijn eigen hart.

Dat hangt nu aan elke deurpost,
Ook aan die van jou;

Tussen varens uitdovende vuurroos
In het bruin van de guirlande.

Voor jou verfde ik de hemel braamrood
Met mijn hartebloed.

Maar jij kwam nooit met de avond -
...Ik wachtte met schoenen van goud.


© Elske Lasker


- vertaling uit het Duits: Menno Wigman -


Lasker - Schüler (1869-1945) schreef dit gedicht in 1913.
Uit: Altijd kleurt je bloed mijn wangen rood - De mooiste liefdesgedichten, bloemlezing. Amsterdam, Bert Bakker, 2002.

Stemloos, achter glas


GLAZENWASSER ZIET SCHILDERIJEN


Auto's, gelach, geraas: alles slaat dood
op zeven hoog. Ik hoor alleen mijn spons
en het verkouden knarsen van het staal
waaraan ik hang. Soms spreekt een wolk mij aan

of gis ik wat een meeuw te zeggen heeft.
De mensen: druk, wit, stemloos, achter glas.

Op acht hoog kunst. Dat meisje daar, die lach,
wie heeft haar zo bespied dat ze immuun

voor complimenten mijn gezicht in kijkt?
En wanneer breekt die sperwer uit zijn lijst?

Ik hang hier als een ijskoud schilderij
waar niemand oog voor heeft, ik poets en zwoeg

en maak het uitzicht vrij - schilder er maand
na maand onvervalste wolken bij.

Kijk. Daar kruipt al zonlicht in mijn lijst.


© Menno Wigman



Uit: Menno Wigman De wereld bij avond, Rotterdam/Amsterdam,
Poetry International-Prometheus, 2006

De wereld als eierschaal



IV.



Ik heb het allemaal zelf bedacht,
de dansen, het water,
de auto, het ijs.

Alleen jou, jou heb ik niet bedacht.
Jij was uit de doorzichtige tijd gekomen,
misschien zoals ik, misschien anders.
Jij had een miljoen jaar wereld
als een eierschaal achtergelaten
en daar sta je,
boven op het bestaande,

een vlinder in de winter.

Tot het ogenblik kruimelt, breekt,
en ons opvreet
en zichzelf verteert tot wolk
die zo groot was als alles

en zo groot als het niets.



© CEES NOOTEBOOM


Slotgedicht uit de cyclus Getijde, een vierluik, in:
Cees Nooteboom Open als een schelp - dicht als een steen. Amsterdam, De Arbeiderspers, 1978.

Ook verschenen in Rollende stenen - getijde, met schilderijen van Jan van den Berg. Eindhoven, Stichting Plint, 1991.

vrijdag 17 april 2009

Kranten van het verleden



DE KEIZER VAN HET ROOMIJS




Roep de man die dikke sigaren rolt,
Die met al zijn spieren, en zeg hem klop
Ritse klodders room in keukenkommen op.
Laat de deernen dreutelen in het soort kleren

Dat zij gewoon zijn te dragen, en laat de jongens
Bloemen brengen in de kranten van verleden maand.
Laat zijn finale zijn van schijn.
Alleen de keizer van het roomijs kan keizer zijn.
Haal uit het dennenhouten dressoir,
Dat drie glazen knoppen mist, het laken

Waarop ze ooit pauwstaartjes borduurde
En vouw het zo open dat haar gezicht is bedekt.
Als haar eeltige voeten er onder uitsteken, komen ze

Tonen hoe koud ze is, en stom.
Zorg dat de lamp haar goed beschijnt.
Alleen de keizer van het roomijs kan keizer zijn.



Wallace Stevens (1879-1955)


The Emperor of Ice-Cream (1923) - vert. uit het Engels: Tom van de Voorde - hier in:
500 Gedichten die iedereen gelezen moet hebben - De canon van de Europese poëzie,
samenst. en red. Ilja Leonard Pfeijffer & Gert Jan de Vries. Amsterdam, Meulenhoff, 2008.

Ontdekking



PAPIER

(Papel)


En alles wat ik heb gedacht
en alles wat ik heb gezegd
en alles wat men mij verteld heeft
was papier

En alles wat ik heb ontdekt
bemind
gehaat
papier

Papier al wat er was in mij
en in de anderen, kranten-
papier
behangpapier
pakpapier
papierpapier
papier-maché.



© Carlos Drummond de Andrade



Uit: Carlos Drummond de Andrade Gedichten, Amsterdam, de Arbeiderspers, 1980
- vertaling uit het Portugees: August Willemsen -

Streling


Ik houd van dingen

die mij strelen
ik geloof dat
liefde
het zonlicht
weerspiegelt



- Sappho



Uit: Sappho Verzamelde gedichten en fragmenten - uit het Grieks vertaald door Aart R.P. Wildeboer, Baarn, Anthos, 1985

donderdag 16 april 2009

Een applaus


Ze gingen van deur naar deur
als straatverkopers
en boden de dood aan.
Ik schaam me dat ik het heb overleefd.
Vladislav Vancura
schreef zijn grootste gedicht
op de muren van de Pankrác-cel.
En het salvo op het schietterrein
was alleen een donderend applaus
voor zijn leven.

Maar doden waren overal.
Op ijzerdraad van fabrieksmuren,
op stoepranden,
op trappen, het hoofd naar beneden,
op voetsteunen van schoolbanken
op altaartreden en boven riolen.

Ze lagen zoals onze koningen
op graftomben.
En de puinen van hun schoenen
wezen naar de sterren.


© Jaroslav Seifert


Uit: Jaroslav Seifert En vaarwel! Bussum, Agathon, 1984
- vertaald uit het Tsjechisch door Jana Beranová -

woensdag 15 april 2009

Uitweg


NOORDEREILAND




Hij zat weer zijn dag te verdoen
in café Vlag en Wimpel

met uitzicht op de Hef.
In regens van bliksem
snelden treinen voorbij
naar steden waar hij niet meer kwam,
om wat ook te zoeken:

een uitvlucht, een uitweg?

Aan een tafel ver van de deur
zaten de zware gokkers. Met hun

verfrommelde gezichten en biljetten
hadden zij toch maar een doel voor ogen,
stonden voortdurend op scherp,
hingen als haviken op te letten.


Voor het raam stond in die dagen
een kribbe van triplex op korstmos.
Twee wijzen uit het oosten staarden
dof naar een kindje in doeken.
Bing Crosby kwam uit de juke-box
want de wereld is wel van god
los maar blijft onveranderlijk draaien.

De Mededinger uit Wemeldinge
lag voor de wal. Old Crosby bleef zingen.

Treinen bleven de tijd aangeven
in regens van bliksem.



© J. Eijkelboom


Uit: J. Eijkelboom De wimpers van de dageraad, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1987.
Ook in: J. Eijkelboom Tot zo ver - De meeste gedichten, Amsterdam, Arbeiderspers, 2002.

dinsdag 14 april 2009

Erkend zwieren



OLIVE GREEN
LII*



Zo tussen vieren en vijven, als

het eten goed is verteerd,
heb ik zin met mijn wangen te wrijven

oorbellende olijven,
waar heb ik dit toch geleerd?
Op welke school is mijn mannengeest

voor dit verheven spel wel geweest? Ik
bezit zeer vele papieren, meest
met gedichten er op en soms met
letters, die versieren het erkende
zwieren van mijn kop.
Ik vind er wel de bul niet bij
van doctor in de olijven-wrijverij.



Pierre Kemp (1886-1967)


* Kleur 52 van de in totaal zestig uit een aquarellendoos, die de basis vormde voor een bundel met zestig gedichten waarin alle tinten - op nummer - poëtisch zijn beschreven.

Uit: Pierre Kemp Engelse Verfdoos. Den Haag, Bert Bakker/Daamen, 1956.

Waarnemingen


DE LANDMETER



Het is niet alleen onverschilligheid, in zeker zin
Is het misschien zelfs wel liefde die hem dwingt,
Er is geen paradijs zonder rentmeester.

Hij is gelukkig met het landschap, maar gelukkig
met het zoeken, coördinaten wijzen hem zijn onzichtbare
plek, zijn utopie is de kaart, niet de wereld.

Hij wil weten waar hij is, maar zijn troost is

te weten dat de plek waar hij is niet anders bestaat
dan als zijn eigen formule, hij is een gat in de vorm van

Een man in het landschap. Met de grenzen die hij

trekt, scherper en duidelijker, vervagen het gras
en de bomen en alles wat daar leeft, lijdt en sterft.

Het is heel helder om hem heen, alles is waargenomen.



Rutger Kopland


Uit: Rutger Kopland Dit uitzicht. Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1982

Verwondering


X



Alle hoeken zijn naakt.
Alle woorden zijn naakt.
In Córdoba is een hoek waar de mannen pissen
Als hun buik bol staat van het bier,
Kreunend van opluchting,
Met half open ogen.

Zo’n hoek heb je ook in Lissabon,
Zelfs de wind die over de Taag aankomt
Kan hem niet schoon krijgen.
Ik heb staan kijken,
Mij verbazend over de naaktheid van die hoek.

Vanaf een balkon werd geschreeuwd: ‘Wat zoek je?
Jongeman, die hoek is heel speciaal.
Elk jaar vijf doden! Kijk maar eens goed,
En ga naar huis.
Ga naar huis.’
De vrouw rochelde en spuugde flink.
En ik, terwijl ik maakte dat ik weg kwam,
Verwonderde mij over de naaktheid van die hoek.

Arjen Duinker


Uit: Arjen Duinker Losse gedichten. Amsterdam, Meulenhoff, 1990

Al die liedjes



III.



In een blauwe bus. Met hοnderdtien kilοmeter per uur.
Jakkerend onder een verzengende hemel.

Tussen veertig zwetende mensen. Die roken. Dromen
van. Of broodjes eten.

En een chauffeur van rond de veertig met een zweet-
­lap οm z'n nek. Die uit het raam kwat οm de zoveel
tijd en bandjes

Met ouwe schlagers wisselt...

Al die liedjes worden straks vergeten. De bus ver-
­schroot. Die mensen aarde.

Het donkere type naast me met de bakkebaarden en
dat marineblauwe hemd zegt dat-ie naar Kateríni gaat.



© Násos Vayenás



Uit: Násos Vayenás Biografie en andere gedichten – vertal. uit het Grieks: Marko Fondse en Hero Hokwerda. Amsterdam, Het Griekse Eiland, 1990.



III.


Σ' ένα γαλάζιο λεωφορείο. M' έχατόν δέκα χιλιόμετρα τήν
ώρα. Τρέχοντας κάτω άπό έναν καυτό οόρανδ.

'Ανάμεσα σέ σαράντα ίδρωμένους ανθρώπους. Πού
χαπνί­-ζουν.'Ονειρεόονται. 'Η τρώνε σάντουϊτς.

Κι έναν μεσόκοπο όδηγό μέ τό μαντίλι στό σβέρκο. Πού
φτάνει xάθε τόσο 'απ τό παράθυρο χι αλλάζει

Κασέτες μέ παλιά τραγούδια...

"Ολα τά τραγοόδια θά ξεχαστούν. Τό λεωφορείο θά γίνει
σίδερα. Οί άνθρωποι χώμα.

`Ο μελαχρινός μέ τίς φαβορίτες καί τό Θαλασσί πουκάμισο
δίπλα μου λέει πώς πάει στήν Κατερίνη.

Dromen



DE TREIN



Door het lange licht heen
rijdt de lege trein,
langs de laatste wissel
en het laatste sein.

Thuis, bij and're treinen
na de lange dag,
droomt hij nog van wat hij
langs de spoorbaan zag.


- Mies Bouhuys -


in o.a. Voetje van de vloer, vijftig verhalen en versjes van toen en nu (bloemlezing, 2002).

Dageraad


HOE TE ZOENEN OP STRAATHOEKEN


Laat op de avond laat het zijn of vroeg
in nanacht, licht liefst ver –
al leent ook paarlemoeren dageraad
aan dit publieke werk subliem cachet.

Het zij een zwijgen van koralen
vergaan van dorst in lafenis –
van wakend ontslapen bevinding wellicht
doe dus vooral de ogen dicht.

Men neme niet de tijd
die schenkt zich wijd en wijd –
in deze zachte voorportalen
heerst onafzienbaar innigheid.

Men neme afscheid evenmin
al is de hoek er om uiteen te gaan –
de weg is geen verwijdering.
men neme alles mee, alleen.


Anneke Brassinga



Uit: Anneke Brassinga Verschiet, Amsterdam, Bezige Bij, 2001.

maandag 13 april 2009

Wie ze niet mochten




VISCHOTTERS



Voor wie ze nog wil zien: er is
een kleine grijze foto van een paar exemplaren
met elkaar spelend in het water.
(Winkler Prins, 1937)

Vischotters. Aten visch die ze niet
mochten eten. Woonden in oevers waarin ze niet
mochten wonen. Droegen een pels die ze niet
mochten dragen. Waren wie ze niet
mochten zijn.

Rutger Kopland


Uit: Rutger Kopland Over het verlangen naar een sigaret, Amsterdam, Van Oorschot, 2001

zondag 12 april 2009

Onder de lompen



PÉSACH



Vertel mij: waarin verschilt
Deze avond van andere avonden?
Waarin, vertel mij, verschilt
Deze paasdag van andere paasdagen?

Steek de kaars aan, zet de deur open
Opdat de vreemdeling kan binnenkomen,
Helden of jood:
Onder de lompen verbergt zich wellicht de profeet.

Laat hij binnentreden en bij ons zitten,
Luisteren, drinken, zingen en Pésach vieren.
Laat hij het brood der droefenis eten,
Lam, zoete klei en bitter kruid.
Dít is de avond der verschillen,
Dat de elleboog op tafel steunt
Omdat het verbodene voorschrift wordt

Zodat het kwaad zich ten goede keert.
Wij zullen de nacht doorbrengen met vertellen

Over verre en wonderbaarlijke gebeurtenissen,
En door de vele wijn
Zullen de bergen tegen elkaar stoten als bokken.

De wijze, de goddeloze, de argeloze en het kind
Wisselen op deze avond vragen uit,
En de tijd maakt rechtsomkeert in zijn verloop,
Het heden vloeit terug in gisteren,
Zoals een rivier die is ingedamd aan de monding.

Elk van ons is slaaf geweest in Egypte,
Heeft stro en leem doorweekt met zijn zweet
En heeft droogvoets de zee doorwaad:
Ook jij, vreemdeling.
Dit jaar in angst en schaamte,
Volgend jaar in deugd en gerechtigheid.

(april 1982)


© Primo Levi


Uit: Primo Levi Op een onzeker uur (Ad ora incerta). Gedichten, vertaald door Maarten Asscher en Reinier Speelman. Amsterdam, Meulenhoff, 1984.

Ritsen

RECLAMEWEZEN


Ooit solliciteerde ik
naar een baan
bij het reclamewezen
in de veronderstelling
dat dit met een dichter
wel raad zou weten
niets bleek minder waar

Als proeve van bekwaam-
heid moest ik speciaal
voor detaillisten de voor-
delen van plastic ritsen
belichten wat niets te
maken had met dichten

Ik schreef dat plastic
ritsen verre boven metalen
waren te prefereren
met name voor heren
vanwege ’t geringere in-
fectiegevaar al bleef
het een pijnlijke affaire
voor wie niet was besneden

Ik vrees dat deze aanpak
in het oog van het
reclamewezen geen genade
heeft kunnen vinden
want tot op heden mocht ik
nooit meer iets vernemen



© Jules Deelder


Uit: J. A. Deelder Interbellum, gedichten. Amsterdam, Bezige Bij, 1987

Een steen



Dit is de straf:

hoe nergens ik ben.
De golf die mij doordook
heeft mijn oren vervuld
en ik zie niets.

Waar ik ook ga of sta

wordt niets toegevoegd,

niets gemist. Soms
in de vloer een plank kraakte;
of werd in de muur, die de wijn-
gaard omgeeft, een steen even
door een wijnrank aangeraakt.


© HANS FAVEREY


Uit: Hans Faverey Lichtval, Amsterdam, De Bezige Bij, 1981

zaterdag 11 april 2009

Overbodig als een mijn



OVER DE OORSPRONG VAN STEEN



Hij kwam te laat op de bedevaart

bergafwaarts,
met de planeet op zijn schouders,

roerloos neergestort,
overbodig als een mijn uit een niet-gevoerde oorlog,
ongezien als drek van een uitgestorven demon,
onbereikbaar zelfs voor Sisyphus.

Nu ligt hij op het hart,
nu ligt hij op de maag,
nu ligt hij op de weg,

tot ooit de allerlaatste voorbijganger
hem in een moment van bezieling

oppakt en naar iemand gooit.

Dan belandt hij in onze tijd,
noemt zich steen
en begrijpt dat alles
een doel heeft.



© Miroslav Holub


Uit: Miroslav Holub De geboorte van Sisyphus - een keuze uit de gedichten en andere teksten 1958-1998, samengesteld
en uit het Tsjechisch vertaald door Jana Beranová,
Amsterdam, De Bezige Bij, 2008.

Wetenschap



MONOLOGUE INTÉRIEUR

VAN YEORYOS CHORTATZIS


De bomen rukken alle naar het bos op

en delen dan in groter eenheid mee.
Het bos rukt ook weer naar een ander bos op.

De stier van Minos naar Pasiphaë.

Wat schepping scheef doet breit wetenschap weer recht.

Bij penalties lossen de cracks het schot.
De boeg is altijd spitser dan de achterplecht.

De liefde dan het lot.


Násos Vayenás

Uit: Násos Vayenás Biografie en andere gedichten – vertal. uit het Grieks: Marko Fondse en Hero Hokwerda.
Amsterdam, Het Griekse Eiland, 1990.

Streepjes


WAAROM IK GEEN GORDIJNEN HEB



Andere ramen zijn wit en blauw en gebloemd,
hebben streepjes en ballen en luiken.
Mijn ramen zijn zwart,
de enige zwarte in de straat.
Dat is overdag. 's Avonds sluiten de anderen
zich op achter hun witte blauwe bloemen,
hun kantjes en ruiten.
Ik heb zwart en ik geef licht.
Ik ben er al van verre.
Door mijn open oog sta ik
ongezien te kijken.
Ik eet, en iedereen eet mee.
Alle licht dat er is wil ik.
Allemaal voor mij, naar binnen.


© Vrouwkje Tuinman



Uit: Vrouwkje Tuinman Vitrine, Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 2004

Geluksvogel




Soms komt een gedicht de straat inrijden.
In Rotterdam tenminste, dat zich er op beroept niet alleen de stad van Poetry International te zijn maar zowaar "de hoofdstad van de poëzie". Honderden vuilniswagens, veegkarretjes en ander rijdend materieel van de gemeentelijke reinigingsdienst Roteb zijn namelijk beschilderd - beter misschien: beschreven - met poëzieregels uit de hele wereld. Een idee ooit van voormalig Poetry-directeur Martin Mooij, en daarom zijn de letterkundige vuilophaalvierwielers al bijna twee decennia een vertrouwd straatbeeld in het Manhattan aan de Maas.

De chauffeur van deze vuilnisauto, met op de zijkanten een fraaie versregel uit de Perzische cultuur van de Irakees Al-Ghuzi, keek aanvankelijk nogal argwanend toen de aangenaam verraste voorbijganger een camera tevoorschijn haalde. Rotebwagens, het is een onuitroeibaar Rotterdams publiek geheim, jakkeren buiten diensturen vaak met razende vaart over hobbels en verkeersdrempels door buurten. "Waar is dit voor?" Toen de chauffeur begreep dat het in dit geval niet om een als burger vermomde 'flitser' ging, steeg zijn spraakzaamheid. "O, het is te doen om die woorden onderop? Dan had ik de auto wel eens mogen wassen! U laat dat vuil van mijn wagen op de foto straks toch wel wegpoetsen?"

Lokdoos



DROOM



Ik droomde van een kinderlokdoos
een grote blauwe doos met het plaatje
van een schattig kind er op.
Je hoeft het gaatje maar open te prikken
en de kinderen komen één voor één
naar binnen, aangetrokken door
de heerlijke geur. In de doos
geeft een rode schemerlamp
prachtig licht, als je genoeg
gezien hebt, plak je eenvoudig
het gaatje weer dicht.


© Remco Ekkers


Uit: Remco Ekkers Haringen in de sneeuw, Den Haag, Leopold, 1984

vrijdag 10 april 2009

Tinteling


ALS IK AAN JE DENK


Als ik aan je denk, als ik chipolatapudding
eet, bitterkoekjes, gevulde chocolade
en roomsoesjes en vooral slagroomtaart

en ook als wij samen aan tafel zitten
en we drinken een glas rode wijn
en ik asperges op mijn bord zie liggen

dan bekruipt mij een gevoel dat ergens
onderin mijn voeten begint, naar boven
tintelt tot aan mijn rok en steeds dichterbij

dat warme plekje dat ik met jou op een bank
zo graag delen wil. Jij naast mij en tussen ons
niets anders dan al wat wij samen verlangen.


Hannie Rouweler


Uit: Hannie Rouweler Vogel op steen, Groningen, Passage, 2005

Naar het paradijs



EEN ANDERE MAANDAG



'Ik zeg wie in de Hel zal eindigen:
De Amerikaanse journalisten,
De hoogleraren in de wiskunde,
De senatoren en de kosters.
De boekhouders en de apothekers
(Zo niet allen, dan toch de meesten);
De katers en de bankiers,
De directeuren van een vennootschap,
Wie 's ochtends vroeg opstaat
Zonder dat dat nodig is.

Daarentegen gaan naar het Paradijs:
De vissers en de soldaten,
De kleine kinderen, natuurlijk,
De paarden en de verliefden.
De kokkinnen en de spoorwegbeambten,
De Russen en de uitvinders;
De wijnproevers;
De goochelaars en de schoenpoetsers,
Zij die in de eerste ochtendtram
Geeuwen achter hun sjaal.'

Zo gromt Minos afschrikwekkend
Uit de megafonen van het Porta Nuova-station
In de beklemming van de maandagochtend
Die niet begrijpen kan wie haar niet voelt.


Avigliana, 28 januari 1946


© Primo Levi


Uit: Primo Levi Op een onzeker uur (Ad ora incerta). Gedichten, vertaald door Maarten Asscher en Reinier Speelman. Amsterdam, Meulenhoff, 1984.

woensdag 8 april 2009

Achter mijn ogen



Er zijn νier donkere dagen

één in mijn linkerbeen
één in mijn hals
één νοοrbij de scharnieren pols

één aan de bron in mijn arm.
Ze reizen, kromgegroeid
over wegen van binnen.



Je hebt lichte handen
οp de haan van mijn schouders
je vingers οp het vloeiblad van mijn buik.
Ze reizen en het lichaam wordt van bloeiende ladders.

Op een helder bevel komt de morgen en wekt de bomen.
Water wordt wakker en gaat stromen
een fontein gοοit zijn lied als een bal in de lucht

in een veren bal liggen we
licht en vol.



Op een dag komen de dagen

samen οp de viersprong
achter mijn ogen.


© MARCO NIJMEIJER


Uit: Marco Nijmeijer Een bed van boomkruinen en vogels - Haarlem, Windroos/Holland, 2007.

Op het laken


Tekenzolder De Waag, Haarlem



Hij is van de halve cirkel

het midden. Zet je de spies
van een passer precies in zijn
navel en draai je dan langzaam de wijdste
boog lijntrekkers, schetsers, zit zij
waar het potlood treiterig


hapert. Wat ze droomt krijgt ze niet
op papier; omtrek blijft hij, kijkt
weg van de kijkers, hand zwierig
achter het hoofd oogt hij
uitdagend, maar is dat wel zo, zij wil
wat zijn lichaam bezielt


bewaren. Zoals daar
beneden op straat aan de andere kant
van het water de vrouw voor het huis
de jongen nawuift die fluitend
richting de brug gaat, zondoorstoofde
rugzak over de schouder – dat


doen ze lijkt het al eeuwen zo
vanzelfsprekend als de schaduw
zich hecht aan de gevel, regen
glans legt over de daken – zo
wil zij de man op het laken.


© Hester Knibbe



Uit: Hester Knibbe De buigzaamheid van steen, Amsterdam/Antwerpen, Arbeiderspers, 2005

Reusachtige machines


Elke ochtend gaat ze de oceaan op.

Het wasgoed gaat stinken
potten en pannen koeken aan,
haar huwelijkskleed rafelt

en vervuilt onder zijn boze
blikken.

Wat doet het er toe, zij kijkt toe
hoe de walvissen trekken en ziet
dat het naaimachines zijn,

reusachtige die het sinds eeuwen
stukke kleed stikken.


© Wim Brands


In: Hollands Maandblad, juni 2003

dinsdag 7 april 2009

De andere oever


IK BEN BANG



Kom, mijn liefste
Hoe zit dat mijn lief?
Ik ben bang lang te lopen
en niet aan te komen
Daarom zal ik komen, liefste
Laat mij niet alleen
om jou van de andere oever te zien
van de kant van de woorden
... en zo
hoe breder zij werd
des te verder je ging
tot ik niet meer zag dan een nevel
en hoe smaller zij werd
des te dichter je kwam
tot je in mij woonde.


Abderazak Sbaïti


Uit: Abderazak Sbaïti Spiegelingen van Tingis*, Amsterdam, El Hizjra, 2000. Tweetalige dichtbundel (Nederlands-Arabisch).

* Tingis = Tanger

Vlucht niet


GROEPSPORTRET


Zet alles klaar om vooraf vol te zijn,
in forse hompen, snijdend te verdelen.
Valt het van tafels, zal het vallen.
Grond eindigt niet.

Zorg dat servetten vleugels zijn en boten
tot ze op schoten liggen voor het morsen.
Moet iemand even doen alsof een hoed,
laat maar begaan.

Dan kruimels weg en kleren recht en voorsten
vooraan neergelegd, daarachter door de knieën
daarachter staan. Lach zacht, vlucht niet,
kijk niemand aan.


©
Joke van Leeuwen


Uit: Joke van Leeuwen Wuif de mussen uit - gedichten en beelden Amsterdam, Querido, 2006

maandag 6 april 2009

Kan gebeure



ERASMUS WINS II


Desiderius, nog eve
dit: ego sum
heet, van de naald. De
kan weg, quod vindt ge?
Ge hebt mijn numero?
Ben ik er niet, kan gebeure,
kond doen aan Michel,
amicus, ja?



© Cor Vaandrager

Uit: C.B. Vaandrager (1935-1992) - Made in Rotterdam. Amsterdam, De Bezige Bij, 2008.

zaterdag 4 april 2009

Maar vooral


SCHONE GORDIJNEN

(ΚΑΟΑΡΕΣ ΚΟΥΡΤΙΝΕΣ)


Liefdes die mij lief zijn passies die 'k mij gun:

een hete koffie 's ochtends.
Het (langzaam langzaam) lezen van de krant.
Zο nu en dan een buitje dat de gevoelens schoonspoelt.

De modder aan je nieuwe schoenen.
De namiddagzee met wat wolken.
Anjers. Veel anjers.



En:

De man die over de stad springt van Chagall.
Oude houten trappen opgaan.
Μ'n hand οp je borst.
Sοmmige gedichten van Κaváfis.


Maar vooral m'n hand οp je borst.



© Násos Vayenás


Uit: Násos Vayenás Biografie en andere gedichten – vertal. uit het Grieks: Marko Fondse en Hero Hokwerda.
Amsterdam, Het Griekse Eiland, 1990.

Om naar te kijken, hardlopers



PALMZONDAG IN ROTTERDAM



Er komt een Jood op een ezeltje
Voorbij

Nou en?

Geef mij maar de Marathon



Manuel Kneepkens


Morgen, een week voor pasen, vindt de 29ste internationale Rotterdam Marathon plaats.

Aarzeling

STRAFFELOOS

Ik zal je vergeten en weer ontmoeten.
Ik zal je vergeten, ontmoeten en weer vergeten.
Ik zal je weer ontmoeten.

Ik zal je vergeten en weer vergeten en weer vergeten,
ik zal wandelen door dozijnen parken,
lichtgroene, violette en roze parken, onopvallend,
in de regen.

's Avonds zal ik je weer vergeten.

De treden zullen niet meer weten
wie je bent.
Maar zij zullen kraken.
En de voordeur zal weer aarzelen.


© Toon Tellegen


Uit: Toon Tellegen Daar zijn woorden voor - een keuze uit de gedichten. Amsterdam, Muntinga, Rainbow, 2007.

vrijdag 3 april 2009

Allemaal verzonnen


VENETIË

(Venedig II)



Na de ondergang van Venetië
zullen ze zeggen
(jullie weten al wie)
er heeft nooit een stad
bestaan in een lagune

Allemaal verzinsels

En wie daar Byzantium binnenviel
dat waren Duitsers
van lang geleden
(Frankische ridders aan een parachute)
Legenden beschrijven slechts
een bedachte plek
Venetië was alleen maar een begrip
voor een gekanaliseerd aanhangsel

Desondanks duiken na enige tijd
aan de horizon van het vergeten
de koepels van de San Marco op
het Dogenpaleis
het piazzetta met de twee zuilen
en
de gevangenissen zullen volstromen met
lieden die geloven
dat ze nog
over het Canal Grande
gevaren zijn.


© Günter Kunert



- uit het Duits vertaald door Ben Herbergs -



Uit: Günter Kunert Warnung vor Spiegeln/Unterwegs nach Utopia/Abtötungsverfahren, Gedichte 1970-1980. DTV/Deutscher Taschenbuch Verlag, München, 1982

Een geit met joodse trekken



DE GEIT

(La capra)


Ik heb met een geit staan praten.
Alleen in de wei, van het grazen zat,
en van de regen druipend nat,
stond zij aan de lijn en blaatte.

Dat gelijkblijvend blaten was aan mijn
verdriet verwant. Ik antwoordde, eerst voor
de grap, toen omdat pijn er steeds zal zijn
en maar één stem heeft, zonder onderscheid.
Die stem klonk door
in de klacht van een eenzame geit.

Uit een geit die joodse trekken heeft
klonk het klagen van alle andere pijn,
al het andere dat leeft.


Umberto Saba

- vertaling uit het Italiaans: Peter Verstegen -


Uit: Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren. Amsterdam, Bert Bakker, 1989.

woensdag 1 april 2009

Tegenover en naast


TWEE PAARDEN


Twee paarden stonden tegenover elkaar.
Het was lente en zomer tegelijk.
Tegenover en naast elkaar
lente en zomer tegelijk.
Twee paarden met het hoofd
tegen de hals van de ander.

Verloren in de warmte
van het andere lijf
kijkend naar de horizon.

Zo staan en het gras vergeten.


©
Remco Ekkers


Uit: Remco Ekkers Haringen in de sneeuw, Den Haag, Leopold, 1984

Een man die niets wist



DELING



Ze was toen negentien
en als ze in haar tuin stond
kon ze het geschreeuw horen van de mensen
die waren gestrand in het station van Ahmadabad.
Ze voelde dat het nooit ophield - dat lawaai -
een nieuw geluid in het koor van de stad.
Haar tante, de zuster van haar vader,
ging elke dag met eten en water
naar het station -
Maar zij was bang
en durfde niet met haar tante mee te gaan -
Dus stond ze in de tuin
te luisteren. Zelfs de vogels klonken anders
en de schaduwen van de nim-bomen
brachten geen troost.
En dag na dag hoopte ze
dat ze de moed zou hebben om mee te gaan -
En dag na dag bleef ze staan luisteren
naar het geschreeuw.
Nu, als mijn moeder me dit vertelt,
rond middernacht in haar keuken, is zij
zeventig jaar oud en India
is ‘vijftig’.
‘Maar India is natuurlijk
veel ouder,’ zegt ze,
‘India was er altijd al.
Maar ik was zo graag
meegegaan met mijn tante
naar het station -
Daar voel ik me nog steeds
schuldig over.’
En dan vraagt ze me:
‘Hoe konden ze een man die niets
van geografie wist
een land laten verdelen?’

Sujatta Bhatt

- vertaling: Martine Chorin -



Sujatta Bhatt (1956, India) groeide op in Poona. Later studeerde zij in de Verenigde Staten. Ze woont en werkt in Bremen.
Bhatt geldt als een van de jongere, talentrijke dichters in het westen. Voor haar poëzie heeft ze een aantal onderscheidingen gekregen, waaronder de Commonwealth Poetry Prize en de Cholmondeley Award. Haar gedichten, alle geschreven in de Engelse taal, zijn sinds eind jaren tachtig gepubliceerd in een vijftal Engelstalige bundels.
In 2000 trad ze met haar man, de Duits-Ierse dichter en radiomaker Michael Augustin, op als een van de gasten van het Maastricht International Poetry Nights-festival.

Behalve in ons geheugen


IN HET ANNE FRANK-HUIS



Het mirakel heeft ons bereikt,
het wonder ons beproefd: Wij
leven. Zodat wij niet langer vragen, waarom
wij en waarom niet meer zij.

Na allerlei vreselijke ongelooflijkheden
maken wij het ons hier gemakkelijk. Veel
hebben wij nodig, veel ook niet: van
bepaalde gezichten zien wij graag af,
konden namen noemen, was papier
niet nog altijd schaars en voorbehouden
aan de ander: ons zichtbaarzijn
voor onszelf.

Alleen daarvoor hebben wij deze hemel nodig,
een paar blauwen, een paar flessen, een paar
sterren, zon en regen, de Westerkerk-
koepel, haar klokkenspel, elk uur
het begin van een melodie, die afbreekt:
wij zijn er
voor alle doden, voor wie nergens
een graf is
behalve in ons geheugen.



© Günter Kunert



Uit: Günter Kunert: Een reis door Nederland - in: Dagdromen in Berlijn, Amsterdam en elders. Samenst., vertal. en nawoord Martin Mooij. Amsterdam, Meulenhoff, 1980

Droomdatum



EEN HELE GOEIE




Ik droomde wel zo'n treurige paskwil:
je zei: 'Ik hou zo van je. Eén april!!'




Lévi Weemoedt


Uit: Lévi Weemoedt Van harte beterschap. Amsterdam, Bert Bakker, 1982