maandag 30 juni 2008

Duwen in het hoofd - Tourvers (1)



Zaterdag, Bretagne: start van de Tour de France (1e etappe: Brest-Plumelec, 195km)



RENNERS STERVEN NIET
[in memoriam Remi van Vreckom]


Renners sterven niet,
ze verdwijnen alleen maar uit het zicht
eens zij de laatste finish hebben overschreden
en de snelheid van het leven
hen met stijve spieren achterlaat.


Want koersen blijven ze,
ook al vallen hart en wielen stil,
zij gaan in duizend hoofden door
met duwen en nooit doodgaan,
hun zweet geeft blijvend glans
aan het asfalt.


Weet dat
wanneer de aarde hen dan toch
met tegenzin bedekt,
hun naam voor altijd
als een echo tussen bergen
zal weerklinken.



Willy Verhegghe




Uit: Willie Verhegghe Renners sterven niet. Balegem/Gent, Pinguin-Poëziecentrum, 2004.
oorspr. gepubliceerd in Tourmalet (Poëziecentrum,
Gent, 2001)


- met dank aan Paul de Cloedt, foto-impressie (boven)




rechts: Koersaffiche van Renners Sterven Niet,
project van Curieus.be (koerszakboekje met 8 gedichten en foto's/affiches, gratis verspreid onder
toeschouwers bij Ronde van Vlaanderen).

Op z'n Fongers - wielervers


FIETSGEDICHT



Doe mij maar een gewone koe
In een gewone uiterwaard
Aan het gewone water van de Waal
Doe mij het licht van vroeger maar
Een boer die als wilg geworteld is
En als het even kan o Heer
De fietser nog een keer
Die ene fietser op z'n Fongers op de dijkdijk


Koos van Zomeren

[Brabants Dagblad, 2004]

Ik wou dat ik je ergens vinden kon


toen ik nog in een middeleeuws
kasteel woonde en de wereld
plezierig voortreed, was ik ridder
en slotvoogd van mijn genot

maar nu woon ik op een klein
kamertje en in een vreemd huis
door mijn ogen echter stroomt het
water en op de rots van mijn oor

zingt de Lorelei


*

ik wou dat ik je ergens vinden kon
de nacht is uitgegaan als een kaars
de wind heeft haar uitgeblazen
waar komt de muziek vandaan?

de wereld heeft haar versierselen afgedaan
er is een kaal huis, red mij, kom;
ik wil niet alleen zijn

maar ik weet dat je nergens bent
alleen zal ik leven
alleen doodgaan.

HANS LODEIZEN



Hans Lodeizen (eig. Johannes August Frederik) stierf enkele dagen voordat hij 27 jaar zou zijn geworden in de zomer van 1950 in Zwitserland, in een sanatorium in Lausanne. Lodeizen had last van een slechte gezondheid en hij leed aan leukemie.
Kenmerken van zijn enige bij leven verschenen bundel uit 1949 zijn melancholie, een romantisch verlangen en vooral de ontoereikendheid daarvan.
De rest van zijn werk werd na zijn dood door J.C. Bloem, Jan Greshoff en Adriaan Morriën samengesteld met als titel Het innerlijk behang en andere gedichten (1952), uitgegeven door Van Oorschot in Amsterdam.
De twee gedichten hierboven zijn afkomstig uit deze bundel (1989, 15e druk).
Voor het kleine maar mooie oeuvre dat Lodeizen naliet werd hem in 1951 postuum de Jan Campertprijs toegekend.

zondag 29 juni 2008

Plaatsen die achterbleven



ALS OOIT





Als ooit jouw aanraking geen beroering
wekt dan ergernis of niets, als ooit
de dagen zich weer sluiten in de
aaneengeregen rij van opsomming
zonder apotheose als de dood
zich in ons heeft gemengd en vreugdeloos
met ons aan tafel zit waar alleen nog
de verveelde conversatie van de vorken klinkt,

als ooit jouw bloed niet meer het mijne is
of ik het drink en er meer is in de kamer
dan jouw aanwezigheid als jij er bent,
als ooit behang en kapstok met jouw jas eraan
geen verschil maken voor mijn blik,
de straat gelaten onder onze voeten ligt,

dan vraag ik je om met mij in een kleine kist
onder een boom waar wij eerder
of te verbranden en te gooien in het water
waarop wij eens, dat wij teruggaan naar de plaatsen
die zijn achtergebleven in het fotoboek en ook het fotoboek
met alles er nog in en ook ons huis, de kinderen
als we die dan hebben, de hele aarde
zullen we samen moeten begraven, als ooit


© Hagar Peeters



Uit: Hagar Peeters Koffers zeelucht. Amsterdam, uitg. De Bezige Bij, 2003

Vers op kaart

LOLITA


Het is niet door jouw huid dat ik mij raken laat,
je jonge jeugd gaat aan mijn hand voorbij;
jouw toekomst heeft geen deel aan mij,
maar jij veroorzaakt mij in deze staat.

Het is niet de ontmoeting met jouw ogen
dat ik gevoelens koester die niet kunnen zijn.
Gedachten zonder uitzicht doen mij pijn,
die wegen zoeken uit een wereld die niet mogen.

Niet in jouw handen is het, dat ik me wil geven,
te teder en te pril, gaan zij die last niet aan.
Hoe kan ik nu voortaan, ook maar heel even,
een droom gaan leven die geen kans heeft op bestaan?

Jouw leven is het niet, waardoor ik ben verloren,
gesproken liefde moordt mijn hart eruit;
juist door het jarenlang verschil kun jij niet horen
de woorden die mijn mond zoekt, maar verzwijgt.

Mijn kort bestaan vindt zo een wreed besluit:
het is niet door jouw huid, jouw ogen of jouw handen,
maar door mijzelf, de opgeroepen misverstanden,
en door jouw lieve snuit, Lolita, kleine guit...


Cornelis van der Grift
('Ga maar na Bakov')

- gedicht van de maand op kaart, toegezonden aan boekhandels in Nederland en België


De tekst verwijst naar Vladimir Nabokov's bekendste werk, de geruchtmakende roman Lolita uit 1955, waarin de uitzinnige liefde van een veertigjarige intellectueel wordt beschreven voor een jong Amerikaans meisje, Dolores Haze. Het boek veroorzaakte indertijd een schandaal. De roman kreeg het predicaat 'pervers' opgeplakt en Nabokov werd voor pornograaf uitgemaakt. Dit leidde ertoe dat het tot 1958 verboden werd in Parijs en ook in de V.S. pas vanaf dat jaar gepubliceerd kon worden. Inmiddels wordt Lolita beschouwd als een van de absolute hoogtepunten van de moderne romankunst.

http://www.cumuli.nl/pages/cumulipoeziepag.html

Mormeltje mijn



THETIS' HIEL



Zelfs goden, ze worden geboren
in hoofden, doven uit tot een mythe.

Zoals niemand de bron van de bron
kan duiden of later op zee kan vertellen: dit

is het water dat diep in de aarde, dát
wat hoog op de bergen stroomde, zo

stromen stervelingen en goden.

Van mijn oorsprong weet ik dus
niets, ik huwde de aarde, in mij


groeide een kind, viel
uit me ten slotte, en ik

murmelde: mormeltje mijn, ik
noem je, dompel je in onkwetsbaarheid.

Het lachte naar mij, hield me vast
bij de hiel toen het mamma zei.



© Hester Knibbe


Uit: Hester Knibbe De buigzaamheid van steen, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 2005.

Kamer zonder ons



Laat iemand eerst maar eens vertrekken

naar zijn lege stoel en deze
zien te omsingelen, alvorens zich


tot zinken te brengen. Wat een verdriet
stond de kοοi niet uit οm Dοmenicο
Scarlatti te behouden. Voor wie

gaat de zon οp, als het niet is
οm dezelfde wanorde te bevestigen,

een kamer die eindelijk alleen wil zijn
met zijn stille getuigen, zijn over‑

heersende warmbloedige zοοgdieren
de deur uitgelοοdst, alle licht weg,
alle kleuren weg, deze kamer zonder ons,

prijsgegeven aan miljarden stοfmijten.


© HANS FAVEREY


Uit: Hans Faverey Het ontbrokene, Amsterdam, De Bezige Bij, 1990.

Inwrijven


WONDERBAARLIJKE MAAND


dat was in de wonderbaarlijke maand
van bloesemingen en overvloed
toen mijn borstkas opstoof als papaver
ribben in sierpennen uitwaaierden
mei mijn magere taal openbrak
vergelijkingen vrat als vuur water
ik schaamde mij diep naar poldergewoonte
in loden jas tussen druppel en wind
ongevoelig bij takken struikgewas doornen
had ik licht opgevat

ik wreef haar in
en doorzichtig vernederend fonkelniezen
kwam over mij o wonder daar ging ik
men zou van mij minder uit schamen gaan
maar dit was mijn ziekte baarlijke liefde

© Ramsey Nasr


Uit: Ramsey Nasr Onhandig bloesemend, Amsterdam, De Bezige Bij, 2004

De Bob den Uyltunnel



Waar blijft in de zoveelste Rotterdamse bouwput een Bob den Uyltunnel?
De auteur zelve (1930 -1992) zou er hartelijk om gelachen hebben!

Als croniqueur van het absurde in het dagelijks bestaan had de fietser Den Uyl een verkeersbuis met een dergelijke naam minimaal "volkomen zinloos" gevonden.

Hij zou de vroede stadsvaderen deze frivoliteit, misschien wel idiotie, zeker hebben afgeraden.


> Desondanks, zie voor een aanstekelijk pleidooi:

http://hetvrijevolk.web-log.nl/hetvrijevolk/2008/06/bob-den-uyltunn.html

donderdag 26 juni 2008

Voetbal Is Oorlog (R.Michels, trainer)



'Zij die vielen rezen
juichend
op uit hun graf'


JULES DEELDER


- in 1988, na de overwinning van het Nederlands elftal met 1-2 op 'Angstgegner' Duitsland,
43 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, tijdens de halve finale van het Europees voetbalkampioenschap in Hamburg.

Favoriet en gastland/organisator West-Duitsland werd door de oranje nederlaag uitgeschakeld, waarna Nederland op 25 juni door in de finale te München met 2-0 de Sovjet-Unie te verslaan Europees kampioen kon worden. De zogeheten tweede gouden voetbalgeneratie, met wereldspelers als Gullit, Rijkaard, Van Basten en Koeman werd tijdens het gedenkwaardige EK-toernooi twintig jaar geleden getraind door bondscoach Rinus Michels -

Kuilen graven


EEN TUIN IN DE AVOND



Er gebeuren dingen hier en ik ben de enige
Die weet welke

Ik zal ze noemen en ook zeggen waarom

Er staat een oude tuinbank onder de appelboom
Er ligt een oude voetbal in het gras
Er komen oude geluiden uit het huis
Er is oud licht in de lucht

Dit gebeurt hier: een tuin in de avond

En wat je niet hoort en niet ziet - de plekken
Waar we kuilen groeven en
Die huilend dichtgooiden

Ik vertel dit omdat ik niet alleen wil zijn
Voordat ik het ben


Rutger Kopland


Uit: Rutger Kopland Tot het ons loslaat. Amsterdam, Van Oorschot, 1997

Bochten van harde g's



Daverdisse


1

De Meandertalen van de Lesse. Wouden
slikken de regen van gisteren
in, het bos tikt als een klok.

Water moet dringend, over een eeuw of tien,
ergens wezen, en snijdt met harde g's
bochten af. Water, wild op zoek naar later.

Alleen schuim blijft ter plaatse, groenwitte
aders in woedend wegschietend marmer.
En een horizon vol heuvels,

een veilig rondom, een royaal gebaar.
Dood zijn is niet zo erg, ik deed het, voor ik
geboren werd, al een paar miljoen jaar.

2

Orkaan gewoed, blijkbaar.
Boomstammen, afgeknakte orgelpijpen.
(Wind fluit als een oude man schril tussen de tanden
die hij niet meer heeft.) Begrijpen

is wat een ruïne doet door te blijven,
nevel door weg te gaan, het gordijn
na vier bedrijven:
de dingen gebeurd laten zijn.

In de kom van het dal een gehucht.
De kroontjespen van een kerktoren
schrijft geen enkele zin
op de lichtblauwe airmail van de lucht.


© HERMAN DE CONINCK




Uit: Herman de Coninck De hectaren van het geheugen, Brussel/Amsterdam, Manteau, 1985

Eenvoud als raadsel



ENKELE ANDERE OVERWEGINGEN


Hoe zal ik dit uitleggen, dit waarom
wat wij vinden niet is
wat wij zoeken?

Laten we de tijd laten gaan
waarheen hij wil,

en zie dan hoe weiden hun vee vinden,
wouden hun wild, luchten hun vogels,
uitzichten onze ogen

en ach, hoe eenvoud zijn raadsel vindt.

Zo andersom is alles, misschien.
Ik zal dit uitleggen.


© Rutger Kopland


oorspr. uit: Rutger Kopland Tot het ons loslaat, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1997
- later ook opgenomen in de verzamelbundel Geluk is gevaarlijk, Amsterdam, Muntinga, 1999 (Rainbowpocket 416)

Kantelen met geruis



RADIOBERICHT


Te Grave beneden de sluis
voorbij de zware deuren
mag mij het water sleuren
en kantelen met geruis.
- Grave beneden de sluis.

‘Wij geven de waterstand.’

O God, hoe kon het gebeuren -
gesloten het venster, de deuren,
gebannen uit liefde en huis.
- Grave beneden de sluis.

‘Wij geven de waterstand.’

Grave, dat is groen land
en water, dat draagt mij thuis.

‘Grave beneden de sluis.’
Grave, beneden de sluis.


© IDA GERHARDT


oorspr. in: Het levend monogram (zj./1955)
- hier uit: Ida Gerhardt Verzamelde gedichten, Amsterdam, Atheneum-Polak & Van Gennep, 1999

maandag 23 juni 2008

Planken


HOUT



alle kruinen met mijn oren
alle takken met mijn ogen
alle bomen met mijn voorhoofd

alle stammen met mijn namen
alle bladeren met mijn adem
alle wortels met mijn haren

alle bijlen in mijn handen
alle scherp geslepen messen
alle schoongezaagde planken

alle zware houten kisten





© Leo Herberghs


Uit: Leo Herberghs Portret van een landschap, Gedichten 1953-1997. Omvangrijke bloemlezing uit eerder gepubliceerd werk, onder redactie van Jolanda Bloemen, Wiel Kusters en Ben van Melick. Leiden, Plantage, 1998

Wintergras



NOG GEEN LICHTMASTEN

(Before floodlights)


We hadden geen lichtmasten op ons voetbalveld:
De lantaarns op Alfred Crescent zuchtten amper
Als ongetrouwde meisjes in de schemer rondliepen
Met zonen schoppend in hun buik.

Ieder jaar hoopten we op een wonder:
Dat de lichtbron ons zicht met een uur zou verlengen,
Wintergras uitdagend scherp zou maken
En onze schaduwen verveelvoudigen.

Maar elke junimaand daalde de avond
Voor zessen uit de iepen om het veld
En gleed over de achterlijn
Om zijn verdedigend spel te spelen.

Dampend van adolescentenzweet
Gingen we er hard tegenaan, dreunden de zware bal
Tussen doelpalen die oplosten in mist,
Vloekten tegen het ongeslagen donker.


© Tom Petsinis

- vertaling: Willem van Toorn -



Tom Petsinis (Australië) was in 2006 eregast op het festival The Maastricht International Poetry Nights

zaterdag 21 juni 2008

Lichte dingen



STAREN DOOR HET RAAM



Er is een leven in wat bewegen,
de takken beven een beetje tegen
elkaar. Een even beginnen schudt
elke boom: een bezinnen dit,

een schemeren gevend van eerste denken,
met loome vingers gaan zij wenken
wenken, wenken, brengen uit
een vreezend meenen nauw geuit.

En lichte dingen, herinneringen
lispelen zij, vertrouwelingen,
zouden wel willen, willen ­ dan dood
staan zij in de lucht, de boomen bloot.

De lucht, die leeg is en zonder ziel,
waar uitgetuimeld de wind uitviel.


J. H. Leopold


Uit: J.H. Leopold (1865-1925) Verzameld Werk I - bezorgd door P. N. van Eyck, Rotterdam-Amsterdam, Brusse/Van Oorschot, 1967.

Trapgat


[Sporen, II]



CEMENTWATER, DORST
vogelbek, rivierslib.
Spuwend vuur van mijn kinderslaap.

Keizersnee, kachelpook
farizeeër, echoput.
Koud dier van mijn kinderslaap.

Pisduivel, drijfzand
hyena, zeveraar.
Trapgat van mijn kinderslaap.


© Gerry van der Linden


Uit: Gerry van der Linden Zandloper. Amsterdam/Antwerpen, L.J. Veen, 1997

Wat rest op een stoel tillen



LANGZAME WALS


Wij dansten, moeder, door de keuken
je had mij lachend opgetild

vier jaar was ik 'daar bij die molen
die mooie molen' van de radio

geboren, losgeschild
je kleine vrucht, een zoet bestaan

een appel die zo rood moest glimmen
dat je ogen ervan glansden

opgenomen in een wals
tussen tafel stoelen pannen

dat het kleine wandkleed moeder
dat je in de keuken hing

geborduurd met wolken schaapjes
bomen en een molentje
plus een boertje met een pet

dat dat helder linnen kleedje
met zijn spichtige figuurtjes
draaiend mij voor ogen bleef
in de warmte van de keuken
langs de wanden van mijn geest

zozeer dat ik het ging zingen
en mijn ogen moest bedwingen
toen je stierf en ik je zag

jij mij zag ik wilde tillen
wat er van ons overbleef
op een stoel en in een bed

en wij zwierden en wij walsten
tot je grond verzonken was

© Wiel Kusters


Uit: Wiel Kusters Zielverstand, Amsterdam, Em. Querido, 2007

Lakens voor de ramen



DE WINTERSLAAP


Als de sneeuw niet meer
Smelten wil,
Een boterham met dubbel jam
De mond niet opent,
een oog kijkt eerder scheel
naar een gebroken ruit –
Dan hangt men lakens voor het raam,
De kille bloedsomloop
Zakt naar de modder,
Er is geen wakker worden aan.



Jan Wolkers



Uit: Jan Wolkers (1925-2007) Wintervitrines, Amsterdam, De Bezige Bij, 2003.

Bovenstaand gedicht maakt deel uit van Een drieluik van herinnering en dood. Kort na het overlijden van de schrijver-beeldhouwer op Texel wees Wolkers' biograaf Onno Blom in het dagblad Trouw op het voorspellende karakter van dit vers: "Het lijkt zijn eigen dood precies te beschrijven, inclusief de boterham met jam."
Meer over de poëzie van Jan Wolkers op: http://www.conceptcircuit.nl/index.jsp?USMID=378
En in: Jan Wolkers Verzamelde Gedichten, bezorgd door Onno Blom (Amsterdam, Bezige Bij, 2008). In de laatste uitgave zijn veel onbekende resp. nog niet eerder gepubliceerde gedichten opgenomen.

Knaagbank



IN DE SCHEMER


In de schemer buiten
op een tuinbank gezeten

van de geluidloze vlucht
van de vleermuis omgeven

werkt het gestage knagen
van het geweten

ons méér op de zenuwen
dan binnen

op de bank gelegen met
de televisie aan -

vandaar dat in zo weinig
tuinen banken staan



Jules Deelder



Uit: J. A. Deelder Het lot van de Eenhoorn. Amsterdam, Bezige Bij, 1997

Finale


DE DAG DAT IK SOCIALIST WERD



Voor de oorlog had je in Dordt bedrijfsvoetbal:

Lips tegen de EMF. Victoria —
Asfaltfabriek. Meestal ging ik wel kijken:

er werd wat mis gemaaid en afgeschaafd.

't Was in de ergste crisistijd, maar hier
op 't veld, heerste — in naam — democratie:

de draaier slofte er naast de directeur, al
bleef 't wel kleine piet naast Grote Piet.

'k Zal 't nooit vergeten — 't was in een finale
tussen Penn en Bauduin en 'n andere ploeg:
een dot voor open doel — helaas, de bal

kwam ergens in 't publiek terecht. Nu nog
hoor ik die bleke onderkruiper slijmen:
'Jammer dat u net naast schoot, meneer Charles'


(Voor Rinus van Vuren)

Cees Buddingh'



Uit: Net zo links als Willem van Hanegem - het voetballeven van C. Buddingh' (red. Wim Huijser), Soesterberg, Aspekt, 2006.

Merkwaardig



Te kwader trouw zijn

met het goede
Dat
is merkwaardig.


Hoe
kun je
met het goede
willen moorden.


Hoe
kun je
een eerlijk woord
zeggen
om te stelen


Hoe
is het mogelijk
Om kwaad te doen
aan wat goed is



© Jan Arends


Uit: Jan Arends Verzameld werk, Amsterdam, Bezige Bij, 1984

Mensenhaters



Iemand die weinig met mensen in contact komt, is zelden een mensenhater.
Echte mensenhaters bevinden zich niet buiten, maar in de wereld.
Want de praktische levenservaring en niet de filosofie, is het die de mensen tot haat brengt.
En als iemand die zo is, zich van de samenleving afzondert, verliest hij in die afzondering zijn mensenhaat.


Giaocomo Leopardi

- in: Pensieri (Gedachten)

vrijdag 20 juni 2008

Het geluk ligt graag in bed



ZIEN IS KENNEN - over het geluk


Het geluk zit bij zonsopgang in de trein
en zingt Vivaldi met de kievit
fietst langs de waddendijk: een feilloos oog
voor wollen schapen, ruime lucht van Hollands blauw.
Looft keuken en kamer, leest de krant
loopt de straat door om de herfst te prijzen,
verliefd op het gouden licht van september
lacht het naar oude dames babies leren jacks.

Het geluk bezit goed ingelopen wandelschoenen.
's Avonds zit het aan tafel met vrienden
het drinkt oude jenever, volgt een talencursus
doucht elke ochtend warm, zwemt 's zomers
spetterend door de lauwe zee. Het geluk schrijft
lange brieven, eet een haring, heeft een moeder
viert Sinterklaas.

Het geluk ligt graag in bed. Het is getrouwd
heeft tot zijn verdriet geen kinderen maar
het geluk houdt zich groot.


© Marjoleine de Vos



Uit: Marjoleine de Vos Zeehond graag. Amsterdam, uitgeverij Van Oorschot, 2000

Midsummernight: Zal ik je met een zomerdag vergelijken?


Sonnet 18

Zal ik je met een zomerdag vergelijken?
Veel zachter en veel zonniger ben jij.
Te snel weer moet de tijd van zomer wijken;
De wind striemt soms de bloesems al in mei.
Het hemeloog kan soms verblindend zijn,
En dikwijls is zijn schijn van korte duur,
Waardoor de glans van schoonheid weer verdwijnt
Door 't lot of door de loop van de natuur.
Jouw zomer zal voor eeuwig zomer blijven,
En nooit jouw pracht verloren laten gaan;
De dood zal jou niet in zijn schaduw krijgen,
Wanneer jij in mijn zinnen blijft bestaan.
Zolang er nog iemand leest en leeft,
Zolang leeft ook de zin die leven geeft.


SHAKESPEARE (1564 - 1616)

- vertaling © Peter Verstegen -


Sonnet 18

Shall I compare thee to a summer's day?
Thou art more lovely and more temperate:
Rough winds do shake the darling buds of May,
And summer's lease hath all too short a date:
Sometime too hot the eye of heaven shines,
And often is his gold complexion dimm'd,
And every fair from fair sometime declines,
By chance, or nature's changing course untrimm'd:
But thy eternal summer shall not fade,
Nor lose possession of that fair thou ow'st,
Nor shall death brag thou wander'st in his shade,
When in eternal lines to time thou grow'st,
So long as men can breathe, or eyes can see,
So long lives this, and this gives life to thee.

[ca. 1600]


Te nat, te vol, te ver



VERLIEFD





Zo gaat het, zo ging het en zo zal het altijd gaan.
Afspreken in cafés op de sluitingsdag.
Aan de verkeerde zijde van bruggen staan.
Tussen duim en wijsvinger, als brandende as,
het fout begrepen telefoonnummer.
Parken te nat, hotels te vol, Parijs te ver.
Liefde als een veelvoud van vergissingen.

Onbeholpen woorden als zo-even op zak en
zoveel zin om, los van de wetten
van goede smaak en intellect, te schrijven
dat van de stad waar je elkaar voor het eerst zag,
een plattegrond bestaat, waarop een kus,
die het nauwelijks was, geregistreerd werd.



© Eddy van Vliet


In: Eddy van Vliet [1942-2002]  Gigantische dagen (verzamelde gedichten),
Amsterdam, De Bezige Bij, 2002

Waar we ons moeten vervoegen voor een visakte



Psalm 23



de heren zijn onze herders
zij leiden ons over ligweiden
naar wateren van recreatie
en rust van grazige weiden
ze bouwen voor ons snelwegen
zodat we ons kunnen verplaatsen
en zorgen voor treinen en vliegvelden
maken geluiddicht onze woning
niets zal ons ooit nog ontbreken
woningwetwoningen en sportparken
muren tegen onze vijanden
ze doorschouwen onze harten
wat goed is voor ons leven
weten ze, met zalvende woorden
noden ze ons aan hun tafels

steeds gaan zij ons voor, onze herders
leggen uit hoe we de weg vinden
in onze belastingformulieren
en waar we ons moeten vervoegen
voor een visakte of een huurwoning
waar het politiebureau is of het stadhuis
en hoe door het dal van doodse schaduwen
we het winkelcentrum kunnen bereiken
waar het ons aan niets zal ontbreken

waar zouden wij zijn als de herders
zelf zouden gaan dwalen, ten prooi
zouden vallen aan twijfels
niet meer treden in sporen van waarheid
niet met stok en staf ons voorgaan
en het kwaad niet meer zouden vrezen?
is dan tot in lengte van dagen
geen geluk meer om onze schreden
in het aangezicht van onze belagers?


© LEO HERBERGHS


Uit: Nieuwe Psalmen, Parmentier jrg. 6/ nr. 4, Nijmegen, Sun (1995)

Niet meer nat



ik denk
als het regent
laat ze niet nat worden
en als het stormt
vat ze geen kou

en ik denk ook
dat dat denken
niet helpt

want je wordt nooit meer
nat noch vat je een kou

want het regent
noch waait ooit
meer voor jou


BERT SCHIERBEEK



Uit: Bert Schierbeek De deur, Amsterdam, Bezige Bij, 1972

Niet vergeten gvd



GELACHEN HEBBEN WE...


maar we zouden niet vergeten dat
we hebben gelachen, gelachen hebben
we veel en dat zal ik niet vergeten
want we hebben gelachen en veel hè?
en dat zullen we nooit vergeten om
dat we zoveel gelachen hebben en dat
niet vergeten gvd wat hebben we gelachen
en niet en nooit vergeten dat we zo
hebben gelachen omdat we samen waren
en zoveel gelachen hebben dat we
het nooit zullen vergeten


Bert Schierbeek (1918-1996)



Gedicht dat Schierbeek schreef na gezamenlijk ongeluk met zijn echtgenote, waarbij zijn vrouw overleed.

in: Bert Schierbeek De deur, Amsterdam, De Bezige Bij, 1972

Terwijl er geen woorden meer waren



IN DE MORGEN


Er moet iets zijn als we inslapen
we gingen liggen en sliepen in

wat was het dan - terwijl de laatste woorden
voor de wereld ijler en ijler werden:
maanlicht, verre hond, zacht ademen,
geuren van een man, een vrouw,
nacht, nacht en nog eens - wat was het

dat zei, terwijl ook het laatste woord nacht
was gedoofd: dit zijn onze eigen armen nog
waarin we uiteenvallen in dit zwarte gat
dit is nog ons eigen lichaam

dat iets zei, terwijl er geen woorden meer waren

er moet iets zijn nu het woord morgen
langzaam oplicht en het morgen is
dat ons bijeen hield en loslaat
zoals we hier liggen


Rutger Kopland


Uit: Rutger Kopland Geluk is gevaarlijk, een keuze uit de gedichten - Amsterdam, Muntinga, 1999.

donderdag 19 juni 2008

Aan het lijntje



HUWELIJK


We zullen een lief lichtblauw
dienstmeisje voor je kopen
en voor mij een roerend roze
huisknechtje

's zondags gaan we met ze wandelen
aan het lijntje.


LIZZY SARA MAY


Uit: Lizzy Sara May Gebruikspoëzie. Amsterdam, De Bezige Bij, 1978.

Achterom - voetbalvers (14)




Voetstappen


Mijn zoon komt achterom
zet zijn fiets in de schuur
en haalt zijn voetbaltas
van de bagagedrager.
Aan zijn voetstappen
hoor ik
hoe hij gespeeld heeft.


PIET KAPTEIN




Uit: Zeg eens bal - poëzie voor hart en knie,
bloemlezing van 'voetbalgedichten' [samenst. en red. Ben Herbergs],
Rotterdam, uitg. Bèta Imaginations, 2000


- ill. © Len Munnik, uit Bal na, zelfde publicatie

In het dak van mijn hart - voetbalvers (13)




DE VOETBALSPELER


Hij is een voetballer
schopt tegen een bal, elke dag schopt hij de bal
Op een dag
trapt hij de liefde hoog de lucht in
ze blijft aan de hemel
en zal nooit meer naar beneden komen
Ze denken dat het de zon is of de maan
of een nieuwe ster

Binnen, in het dak van mijn hart,
hangt ook een bal
die nooit naar beneden valt
Kijk, hoe hij vlam vat
liefde wordt
misschien een ster wordt



Kazuko Shiraishi (Japan)



Uit: Zeg eens bal - poëzie voor hart en knie,
bloemlezing van 'voetbalgedichten' [samenst. en red. Ben Herbergs – illustr. Len Munnik],
Rotterdam, uitg. Bèta Imaginations, 2000


- met dank aan Poetry International

Een gebouw



SCHROEFJES


Tussen zijn jonge vingers worden de schroefjes blauw
en drijft er een wit wolkje voor
en daar een rode vogel door.
Vijf schroefjes samen zijn reeds een gebouw.

© Pierre Kemp


Uit: Adriaan Morriën Pierre Kemp - een bloemlezing
uit zijn kleine liederen, Amsterdam, G. A. van Oorschot, 1967

Wereldzaak


CARRIÈRE


Ik ben niet met een ballon gekomen.
Ik werd niet op een schip gebracht,
maar plotseling werd ik vernomen
ergens in de dag of in de nacht.
Ik ben maar in het klein begonnen
en nu beheer ik een wereld-zaak.
Ik schiet gratis naar vierkante zonnen
en luister of ik ze raak.


Pierre Kemp (1886-1967)



Uit: Adriaan Morriën Pierre Kemp - een bloemlezing
uit zijn kleine liederen, Amsterdam, G. A. van Oorschot, 1967

Altijd wat



OUDE FIETS



Je kwam één keer per week. Ik denk niet
dat je vriend het wist, of iets vermoedde.

Er was altijd wat met je fiets; lekke band,
ketting gebroken, achterlicht kapot.

Ik repareerde wat ik kon, ik was vrij
handig toen, terwijl jij stond te douchen.

Dan reed je terug. Ik zag je in de stad
vannacht, voor het eerst sinds maanden,

je had een nieuwe fiets. Er reed een jongen
naast je. Jullie achterlichten werkten goed.


© Ingmar Heytze


in: Illuster nr. 50, februari 2008, alumni-magazine van de Universiteit Utrecht

woensdag 18 juni 2008

De belofte van de zon


DE ZON




De zon hield haar belofte, 's morgens vroeg
Drong ze mijn kamer binnen,
Een schuine baan, geel als saffraan,
Viel van het raam tot aan de divan.
Met warme oker overgoot ze
Het bos daarginds, de huizen van het dorp,
Mijn bed, het kussen dat nog vochtig was,
Het stukje muur achter de boekenplank.


© Boris Pasternak (1890 - 1960)




Dit gedicht over saffraanlicht herinnerde zich Olga Ivinskaja - de geliefde van Nobelprijswinnaar Pasternak - toen ze hem zag liggen op zijn doodsbed, op 31 mei 1960.

Als je er geweest bent


foto Niels Roode


OVER DE BOSSEN BIJ HOOGHALEN


Over de bossen bij Hooghalen – dat is ook iets waar je
niet over schrijven kan,
tenminste niet als je er geweest bent.

(Over de kracht van weemoed.)



GERRIT KROL



in: Gerrit Krol Polaroid, gedichten 1955-1976, Amsterdam, Querido, 1976

Tussen sparren en lariksen in de heidebossen van
Hooghalen (Dr.) zijn het Herinneringscentrum Westerbork
en de Radiosterrenwacht gevestigd.

Onder een houten doek


Da capo


Treed binnen allerzwartste
met je gezandstraalde ziel
gerangschikte tranen
treed binnen en brul als een dame

Schreeuw onder een houten doek
opnieuw cadenza na cadenza
sterf in een lijf dat niet van jou is
zing tot bloedens toe

Ik wacht

Beuk open de rode zaal
ik heb haar schoon en stil gemaakt
en smeek je wees mijn opera
da capo

Kus dit lege hart


© RAMSEY NASR




* Da Capo = Italiaanse muziekterm, lett.: 'Vanaf het begin'.
Openingsgedicht van de schrijver-acteur Ramsey Nasr in zijn bundel Onhandig Bloesemend, Amsterdam, De Bezige Bij, 2004.

Het gedicht Da Capo maakt deel uit van de Poëzieroute in Gent (B.). De tekst ervan is aangebracht op een arduinen plaat in de Schouwburgstraat, aan de voorgevel van De Koninklijke Opera Gent, voorheen het Grand Théâtre.

Kort verhaal


DICHTGROEIENDE WEG

Het verhaal over deze weg kan kort zijn.
We kunnen het wel lang maken, wel blijven
praten tegen de tijd en tegen de tijd, maar
geen enkel verhaal is dat ene, waarin we
ergens vandaan gingen en ergens aankwamen.

Laat ons eens praten over de dingen, waarover
we dat niet konden en nooit zullen kunnen:
We hebben het huis verlaten, en keren terug,
maar onderweg groeit het gras de weg dicht.

En zo is het niet, ook dit verhaal doodt
de tijd niet, er is een ander verhaal,
maar dat is oneindig veel korter.


© Rutger Kopland


uit: Rutger Kopland Geduldig gereedschap, Amsterdam,
Van Oorschot (1993)

Draaikolk



BIJ EEN KAART VAN NEDERLAND


als zuiden beneden wordt en water wind
want immers blauw, blijkt net zo echt

dat je kijkt: een zonbeschenen
helling. betekenis te vondeling gelegd

laaglands grote meer een kloof hier scherp omrand
steden woonden in de wand, wegen weggelaten

smelten eilanden tot verre vogels van beschouwen
keren terug naar land waaruit ze verdwenen

duiveland een ei, gebarsten aan de bergvoet, waar,
verdraaid, de zee kolkt, ongemerkt in de gaten


© Niels Roode




*




VROEGE EXPERIMENTEN


kijken hoe suiker mijmert onder draaikolk
in theeglas. hutten en vlotten, daar schuiven
soms stoelen op sloten met koud volk.

zware bosatlas, schakering tussen groen
en zee, dat was wel duidelijk, daar heersen
vaak vlekken met onleesbaar verre tekens.

en letters: omgekeerde lego uit de curverbak
en maar bouwen aan woorden. zelfs het prefab
maanlandschap bracht geen uitkomst en je kunt
toch geen ridder op de maan zetten.

lego op parket, vroeger,
vroeger ruimen we later wel op.


© Niels Roode

Zoveel ineens -1



An, 1969


Ik herinner me vooral mij. Hoe ik ineens één
vrouw had, in plaats van nu eens deze dan die.
En hoe we nu moesten, in plaats van ooit eens zouden,
van elkaar houden.

Ik zat in de kroeg te vertellen hoe mooi je wel was
en hoe verlegen en toch brutaal, tot vriendinnen
zeiden: ga dan thuis maar beminnen -
en hoe ik dan toch nog een laatste glas.

Ik weet nog hoe je soms achter je knieën zat te zwijgen
hoeveel vrouwen je allemaal alleen
voor mij wou zijn, als ik er maar was.
En dat ik nog te jong was om zoveel ineens te krijgen.



© Herman de Coninck (1944-1997)



Uit: Herman de Coninck Schoolslag, Amsterdam/Antwerpen, Arbeiderspers (1994)

Zoveel ineens -2


An, 1971


Verliezen lukte beter: daar heb ik ternauwernood
één dichtbundel over gedaan. Ik won
de Prijs van de Vlaamse Provinciën met jouw dood.
Ik herinner me vooral dat ik mijn bril niet vinden kon.

Die lag naast de auto op de grond. Eerst vond
ik hem, het was een nieuwe, dan jou.
Dank zij die bril kan ik je nog steeds zien.
Na een eeuwigheid, misschien

een minuut of twee, wees een vrouw naar het gras:
kijk, een kindje. Oja, dat hadden we ook. Snel mond
op mond. Tom gillend als vermoord. Dat leek me gezond.

Pas toen besefte ik hoe stil het voordien was.
Ik dacht: zal ik eens proberen te huilen?
Het lukte. Dat kwam de volgende dagen goed van pas.


© Herman de Coninck


Uit: Herman de Coninck Schoolslag, Amsterdam/Antwerpen, Arbeiderspers (1994)

IJs met chocolade


La Marioneta


God ik was vergeten voor een ogenblik dat ik slechts een lappenpop ben aan wie u wat leven schonk,
mogelijk zou ik niet alles zeggen wat ik denk, maar ik zou zeker denken wat ik zeg.

Ik zou waarden geven aan de zaken, niet voor hun materiële inhoud, wel voor wat ze betekenen.
Ik zou minder slapen, meer dromen, ik begrijp dat iedere minuut dat we onze ogen sluiten 60 seconden zonder licht zijn.

Ik zou lopen als de meesten halt houden, wakker zijn als de meesten slapen.
Ik zou luisteren als de meesten spreken omdat ik zou genieten van een goed ijsje met chocolade.

Als God me nog wat bestaan zou toestaan, zou ik eenvoudig gekleed zijn, zou ik mijn buik oprichten naar de zon,
niet enkel het lichaam ook mijn ziel.

Mijn God, als ik een hart had, schreef ik mijn haat onder het ijs, in de hoop dat de zon die zou doen smelten,

Schilderde ik met een droom van Van Gogh over de sterren een droom van Benedetti en een lied van Serrat,
Het zou een serenade zijn die ik de maan aanbood.

Ik zou de rozen besproeien met mijn tranen, om de pijn te voelen van hun doornen,
en de vleesgeworden kus van hun blaadjes...

Mijn God, als ik nog een beetje bestaan had...

Liet ik geen dag voorbij gaan om de mensen te zeggen dat ik van ze hou, dat ik hun liefheb.

Ik zou tot iedere vrouw of man praten alsof ze mijn favorieten waren,
en leren verliefd te worden op de liefde.

De mensen zou ik bewijzen hoe ze zich vergissen als
ze de liefde laten als ze ouder worden,
zonder te weten dat je ouder wordt als je de liefde vergeet.

Aan een kind zou ik vleugels geven, maar ik zou ze alleen laten hangen als het er mee leert vliegen.

De ouderen zou ik aantonen dat dood hun ouderdom niet bereikt, behalve het geheugen.

Veel zaken heb ik geleerd van u, mensen
ik heb geleerd dat iedereen wil leven op de top van de berg,
zonder te weten dat het ware geluk zich in een vorm van een opstijgende vlucht bevindt.

Ik heb geleerd als een baby de vinger van zijn vader vastpakt de pasgeborene deze vinger nooit meer los zal laten.

Ik heb geleerd dat ik alleen recht heb op de mensen neer te kijken
om ze te helpen.

Het zijn vele zaken die ik van u geleerd heb
maar ik zal er me niet meer van kunnen bedienen,
omdat ik ze in deze koffer meeneem
omdat ik jammer genoeg zal sterven.


Gabriel García Márquez



Gabriel García Márquez (1927), journalist en schrijver uit Colombia, kreeg in 1982 de Nobelprijs. Bovenstaand gedicht De Marionet is, zonder deze titel, ook vaak in omloop met enkele titelvarianten: de beginregel of slechts een aantal Spaanse woorden daaruit - Si por un instante... (Dios se olvidara)

Wantrouwende handen



MOEDERS

Men herkent ze van ver en van vroeger: altijd in rep en roer,
Altijd dat vertrouwde rumoer. Of wij het niet te koud hebben
misschien, dat onze jas wat hoger moet geknoopt, dat wij
die slechte vrienden beter kunnen mijden. Et cetera,

et cetera. Zij zijn van overdosissen voorzichtigheid vervuld,
van levenslang et cetera, stupide stuwingen in buik en boezem.
Fluorescente details, eeuwenoud van eenvoud: spermavlekken die zij
stil, met dromerige ogen uit de lakens van hun zonen wassen,

meisjes die zij halsoverkop uit de vrouwen moeten wissen
die zij tussentijds geworden zijn. Het kan in goede moeders
allemachtig sneeuwen, voornamelijk wanneer geen mens
het al verwacht, begin november, zodra de doden victorie kraaien.

Zij geven kleuters sjaals en wollen wanten mee. Bananen.
Iets dappers tegen tranen. En van hun eigen moeders die hun meer
en meer ontglippen, worden zij de laatste moeders. Tot zij
de handen wantrouwen die hen niet langer vasthouden kunnen.

November wordt het niet, november valt. Als avond.
Lucht verplaatst zijn diepste rood in bladeren van beuk en eik.
En wegens alles wat zij niet meer kunnen houden, houdt hij op:
hun wereld vol et cetera, et cetera en totterdood.

© Luuk Gruwez

Uit: Luuk Gruwez, Lagerwal, Amsterdam/Antwerpen, De Arbeiderspers, 2008

Waterleven



De idioot in het bad



Met opgetrokken schouders, toegeknepen ogen,
haast dravend en vaak hakend in de mat,
lelijk en onbeholpen aan zusters arm gebogen,
gaat elke week de idioot naar 't bad.

De damp, die van het warme water slaat
maakt hem geruster: witte stoom...
En bij elk kledingstuk, dat van hem afgaat,
bevangt hem meer en meer een oud vertrouwde droom.

De zuster laat hem in het water glijden,
hij vouwt zijn dunne armen op zijn borst,
hij zucht, als bij het lessen van zijn eerste dorst
en om zijn mond gloort langzaamaan een groot verblijden.

Zijn zorgelijk gezicht is leeg en mooi geworden,
zijn dunne voeten staan rechtop als bleke bloemen,
zijn lange, bleke benen, die reeds licht verdorden
komen als berkenstammen door het groen opdoemen.

Hij is in dit groen water nog als ongeboren,
hij weet nog niet, dat sommige vruchten nimmer rijpen,
hij heeft de wijsheid van het lichaam niet verloren
en hoeft de dingen van de geest niet te begrijpen.

En elke keer, dat hij uit 't bad gehaald wordt,
en stevig met een handdoek drooggewreven
en in zijn stijve, harde kleren wordt gesjord
stribbelt hij tegen en dan huilt hij even.

En elke week wordt hij opnieuw geboren
en wreed gescheiden van het veilig water leven,
en elke week is hem het lot beschoren
opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.





© VASALIS



Uit: M.Vasalis Parken en woestijnen (oorspr. 1940, Stols), herdr. Amsterdam, Van Oorschot, 1991

dinsdag 17 juni 2008

Harde koppen - voetbalvers (12)



MAARHEEZER BOYS
, 1939



Katoenen kous, elastiek
om de kuit, de doelman
met gekrulde mondhoek
liggend in het gras

de bal vast
als ongegeneerd bezit.
Een jongen, geen vader nog
van tennisspelers, in geen opzicht

een spelbreker.
Gloeiende hitte, dondert niks
ze spelen God en de vrouwen
buitenspel, de beurzen leger

dan ooit, de knieën puntig
en vooruit.
Achter hun harde koppen
staan de meisjes.


©
Gerry van der Linden


- in opdracht geschreven voor: Zeg eens bal - poëzie voor hart en knie,
bloemlezing van 'voetbalgedichten' [samenst. en red. Ben Herbergs – illustr. Len Munnik],
Rotterdam, uitg. Bèta Imaginations, 2000.


Naderhand ook opgenomen in de Hard Gras-voetbalscheurkalender 2008.

GERRY VAN DER LINDEN schrijft gedichten, verhalen en romans. Op jonge leeftijd debuteerde ze met de dichtbundel De Aantekening (De Bezige Bij, 1978). Tot nog toe schreef zij zeven dichtbundels, een novelle en twee romans. Haar laatste publicatie is de dichtbundel Glazen jas (Nieuw Amsterdam, 2007). Van der Linden nam deel aan poëziefestivals in onder andere Turkije, Indonesië en Nederland.

Drie van haar gedichten zijn opgenomen in de bloemlezing Poëzie van de 20ste en 21ste eeuw van Gerrit Komrij, de 'canon' van de Nederlandse dichtkunst. Gerry van der Linden publiceert met regelmaat nieuw werk in het literaire tijdschrift Hollands Maandblad en leest voor en jureert in radioprogamma's, zoals het VPRO-radioprogramma De Avonden.
Werk van haar is vertaald in o.a. het Frans, Engels, Turks en Sloveens.

Zie ook http://www.gerryvanderlinden.nl/

Tussen de palen - voetbalvers (11)



NOOIT MEER MULO K.


Je voetbalde op de stenen van de Wal,
Meestal met geschaafde benen en korst
Van vorige wedstrijden. Je voetbalde
Op een stoppelveld, buiten de stad en
Jatte na afloop knollen. De doelen
Bestonden uit stapels kleren. De bal
Was een aanfluiting van verveld rubber.
En we waren allemaal scheidsrechter.

De beste voetballers van de Wal mochten
Altijd kiezen en kozen mij altijd als
Laatste, als keeper. Moest ik duiken
Dan sprong ik omhoog. Moest ik springen
Dan dook ik gaten in de lucht. Zelden
Had ik de bal klem. Bijna nooit smaakte
Ik het zoet van de overwinning. Gallig
Slikte ik de nederlaag en vloekte schuldig.

En toen was daar de dag, dat mijn vader
Vertelde dat hij me lid had gemaakt
Van de blauwgelen, van de Rooms –
Katholieke Voetbalvereniging MULO.
Erger kon niet, vonden mijn vrienden.
Ik zweeg en trok trots het blauwgele
Voetbaltenue aan. Vanaf nu zou alles
Anders worden, dat wist ik zeker.

De tweedehands voetbalschoenen
Pasten precies. Stralend fietste ik
Naar het hobbelige veld, waar later
De Gebroeders Van de Kerkhof hun
Eerste triomfen zouden vieren. Scoren
Wilde ik, corners nemen en pienanties.
Gejuich in de oren en applaus, kortom
Met Uiterste Leeuwemoed Opwaarts.

Van jou maak ik de Witte Panter van
MULO K, zei de sjofel geklede trainer.
Hij trok aan mijn blonde haren en wees
Naar het doel. Ik haalde mijn schouders
Op en staarde naar de blauwe lucht.
Klein en nietig stond ik tussen de palen.
Een leren bal knalde tegen mijn buik.
Naar adem happend, neerwaarts.


De trainer schold me uit en vloekte,
Terwijl het doelpunten regende. Ik
Rilde van woede toen ik werd
Uitgelachen, na een vergeefse snoekduik
Waarbij ik met mijn hoofd tegen de
Doelpaal terechtkwam. Met een blauwe
Bult op mijn kop en pijn op mijn borst
Liep ik met de fiets in de hand naar huis.


Dat noppen slijten op de straatstenen
Besefte ik toen niet. In de kapsalon
Van mijn vader trok ik krassen in de
Vloer. Hij duwde me naar het magazijn
En haalde uit. Nooit meer MULO K,
Dacht ik, toen ik me omkleedde en
Kwaad kleren en schoenen in een hoek
Smeet. Nooit meer MULO K.


© Hans van de Waarsenburg



- in opdracht geschreven voor Zeg eens bal - poëzie voor hart en knie,
bloemlezing van 'voetbalgedichten' [samenst. en red. Ben Herbergs – illustr. Len Munnik],
Rotterdam, uitg. Bèta Imaginations, 2000


Met Uiterste Leeuwemoed Opwaarts (MULO) is een amateurvoetbalvereniging in Helmond

Gaan liggen in de avond



AAN EEN VIJVER



Geluk was een dag aan een vijver
in gras met bomen
tot in de hemel omkringd

ik was er het kind van god en
mijn grootvader—beiden stierven
geluk is gevaarlijk

de vijver is gaan liggen in de avond
zo spiegelglad dat hemel, bomen en gras
zich herhalen onder de aarde

angst en heimwee, beide vragen mij
terug



© Rutger Kopland


Uit: Rutger Kopland Geluk is gevaarlijk, Amsterdam, Muntinga, 1999.

maandag 16 juni 2008

Lang meegevlogen


Spreeuwen in het stadsmoeras


Bij toverslag
luidruchtig opgevlogen; kwetterzieke
spreeuwen
zwermen
tussen beuken en kastanjes,
jagen de verschrikte
zangers uit de hagen,
suizen pijlsnel
naar omlaag -

Scheervlucht over het riet,
wind van duizend vleugelslagen.
Duizend zenuwlijders vliegen onberispelijk door het zomeravondlicht.

Onzichtbare signalen, oorverdovend
overleg;
een slingerend lint vanuit de lucht
opeens weer neergestreken -
Glans van parels in de rietkraag;
diep gebogen wiegen stengels
het gewicht van duizend rusteloze spreeuwen

Lang gekeken, meegevlogen -

Op een ochtend
alles weg.



© H. C. TEN BERGE



Uit: H.C. ten Berge Oesters & gestoofde pot.
Amsterdam, Meulenhoff, 2001

Van alles twee



ZOMERAVOND


Zomeravond. We hebben woorden en tijd.
Behaaglijk is het om van mening en geslacht
te verschillen, waarna alleen nog van geslacht,
een verschil van dag en nacht, waarna nacht.

Laat je strelen, kom.
Ik hou ervan je lichaam te verdelen
in van alles twee, zoals ik deze zomer
de zee verdeelde toen ik schoolslag zwom.


©
Herman de Coninck


Uit: Herman de Coninck Schoolslag. Amsterdam, Arbeiderspers, 1994.

Er is op je gerekend



RITUEEL



Ik houd het kleine ritueel in ere,
opdat je elk moment terug kunt keren.

Iedere dag, wanneer het avond wordt,
maak ik de tafel klaar: een extra bord,

bestek, je eigen stoel, een kaars, een glas,
alsof je enkel opgehouden was.

Ik hoor (hoe kon ik denken dat hetgene
waardoor ik ben, voor altijd was verdwenen?),

ik hoor, alsof de woning nog bestond,
het grind, de klink, het aanslaan van de hond,

en je komt binnen op het ogenblik
dat ik de lamp ontsteek, de bloemen schik.

Ik hoop alleen dat ik dan rustig blijf
en haast niet opziend van mijn stil bedrijf

de woorden vind, als was het vanzelfsprekend:
Schuif aan; tast toe: er is op je gerekend.



© Jean Pierre Rawie



Uit: Jean Pierre Rawie Verzamelde Verzen, Amsterdam, Bert Bakker, 2004

Hoor het wiel


Veerhuis, Neer


Hoor het ratelen van het wiel –

waar is de veerman nu, de stoom
die uit zijn kleren dampt, zijn lijk-
bleek aangezicht? Zo haastig
is de vraag niet: er wacht een

stroom daar, geen gladgestreken water

Het licht dat staat valt later
drijft van angst naar schroom


© Frans Budé

Uit: Hans Berghuis / Frans Budé De Maas en andere sproken. Maastricht, Het Gonst, 1990.
Beide dichters volgden voor deze publicatie de loop van de rivier de Maas.
Bibliofiele uitgave in cassette, zes exemplaren van de oplage van in totaal 100 stuks - gebrocheerd resp. in gebonden linnen met stofomslag - werden van schilderingen voorzien door Frans Budé.