woensdag 30 april 2008

Losgeraakt



DROOM






Ik liep vannacht - van een optocht los-
geraakt - ineens onder een hoog en luchtig
viaduct, jong, naast mij liep een grote
vrij zware jonge man. De pijlers werden bomen
en het beton werd losse grond.
En ogenblikkelijk stonden we stil, zijn mond
boog zich half open neer, ik richtte
mijn gezicht omhoog, de zekerheid
van kussen en omhelzen was er toen
ik wakker werd en is er nog altijd.


VASALIS


Uit: Vasalis De oude kustlijn Nagelaten gedichten, Amsterdam, Van Oorschot, 2002.



De combinatie dichter/psychiater komt weinig voor in de Nederlandse letteren. Rudi van den Hoofdakker alias Rutger Kopland is een van de uitzonderingen. En Frank Koenegracht. Een eerder, interessant voorbeeld van deze combinatie is Vasalis (1909-1998).
Vasalis - eigenlijk haar gelatiniseerde meisjesnaam, pseudoniem van Margaretha Droogleever Fortuyn-Leenmans -
debuteerde in 1940 met de bundel Parken en woestijnen. Haar werk - dat ze strikt gescheiden hield van de baan als kinderpsychiater - is veelvuldig bekroond, onder andere met de Constantijn Huygensprijs (1974) en de P.C. Hooftprijs (1982).
Vasalis' nagelaten gedichten in De oude kustlijn werden, op haar verzoek, uitgegeven door haar kinderen op basis van haar eigen commentaar.

Doofstomme kamer


Niet


Niemand in huis
Zelfs ik ben niet thuis

Haar kunstbontjas op de stoel
Zij zit er niet in

Ik hoest beleefd
De kamer blijft doofstom

Er is iets geweest, maar hoe?
Ik leg de lakens toe

Ik doe het licht aan
Ik ben er nog niet

Wel haar geur
Maar dat geloof ik zelf niet



HUGO CLAUS


uit: Gedichten 1948-1993. Amsterdam, de Bezige Bij, 1994



zondag 27 april 2008

meidagen (1)


MEI 1940

Nooit daarvoor of daarna
bloeiden en geurden seringen
zo mild overvloedig.

Ook was er het zalig besef,
zorgvuldig verborgen,
van niet naar school te hoeven.

Het trage zwarte vliegtuig
dat laag over de huizen kwam
was godvergeten boeiend.

Maar weinig dagen later
trokken wij naar de stad
die smeulend lag te roesten.

De lijken waren geruimd.
Alleen die bitt're koffielucht
- de branderij verbrand -
leek moeilijk uit te roeien.

De school bleek ongedeerd.
Het rook er als voorheen
naar gymnastiek, chemie
en angst voor onvoldoendes.


J. EIJKELBOOM


[uit: J. Eijkelboom Kippevleugels. Amsterdam/Antwerpen, Arbeiderspers, 1991]

meidagen (2)


BEN ALI LIBI


Op een lijst van artiesten, in de oorlog vermoord,
staat een naam waarvan ik nog nooit had gehoord,
dus keek ik er met verwondering naar:
Ben Ali Libi. Goochelaar.

Met een lach en een smoes en een goocheldoos
en een alibi dat-ie zorgvuldig koos,
scharrelde hij de kost bij elkaar:
Ben Ali Libi, de goochelaar.

Toen vonden de vrienden van de Weduwe Rost
dat Nederland nodig moest worden verlost
van het wereldwijd joods-bosjewistisch gevaar.
Ze bedoelden natuurlijk die goochelaar.

Wie zo dikwijls een duif of een bloem had verstopt,
kon zichzelf niet verstoppen, toen er hard werd geklopt.
Er stond al een overvalwagen klaar

voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

In 't concentratiekamp heeft hij misschien
zijn aardigste trucs nog wel eens laten zien
met een lach en een smoes, een misleidend gebaar,
Ben Ali Libi, de goochelaar.

En altijd als ik een schreeuwer zie
met een alternatief voor de democratie,
denk ik: jouw paradijs, hoeveel ruimte is daar
voor Ben Ali Libi, de goochelaar.

Voor Ben Ali Libi, de kleine schlemiel,
hij ruste in vrede, God hebbe zijn ziel.


Willem Wilmink







EEN FOTO


Van die razzia's zijn foto's:
Jonas Daniël Meijerplein,
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn.

Een bange man met keurige schoenen,
lange jas en vlinderdas,
wordt over het plein gedreven
of het naar een veemarkt was.

Drie Duitse soldaten staan er
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser,
misschien toch beschaamd, opzij.

Stel je voor, je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was.

Soms moet ik er ook aan denken
hoe 't die andere zoon vergaat,
die ontdekte: kijk, mijn vader
is die lachende soldaat.


Willem Wilmink

Willem Wilmink (1936-2003) is voor de Nederlandse (jeugd)literatuur van groot belang geweest. Ook televisie, het cabaret en het Nederlandse lied hebben van zijn talenten geprofiteerd.

Bovenstaande twee gedichten verschenen in zijn laatste bundel Je moet je op het ergste voorbereiden (2003, Amsterdam, Bert Bakker).

meidagen (3)



VREDE

Komt een duif van honderd pond,
een olijfboom in zijn klauwen,
bij mijn oren met mijn mond
vol van koren zoete vrouwen,
vol van kirrende verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaalt ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.

Sinds ik mij zo onverwacht
in een taxi heb gestort
dat ik in de nacht een gat
naliet dat steeds groter wordt,
sinds mijn zacht betraande schat,
droogte blozend van ellende
staan bleef, zo bleef stilstaan dat
keisteen ketste in haar lenden,
ben ik te dicht en droog van vel
om uit te zweten in gebeden,
kreukels knijpend evenwel,
en 'vrede' knarsend, 'vrede, vrede'.

Liefde is een stinkend wonder
van onthoofde wulpsigheden
als ik voort moet leven zonder
vrede, godverdomme, vrede;
want het scheurende geluid
waar ik van mijn lief mee scheidde
schrikt mij nu het bed nog uit
waar wij soms in dromen beiden
dat de oorlog van weleer
wederkeert op vilten voeten,
dat we, eigenlijk al niet meer
kunnend alles, toch weer moeten
liggen, rennen en daarnaast
gillen in elkanders oren,
zo wanhopig dat wij haast
dromen ons te kunnen horen.

Mag ik niet vloeken als het vuur
van een stad, sinds lang herbouwd,
voortrolt uit een kamermuur,
rondlaait en mij wakker houdt?
Doch het versgebraden kind,
vuurwerk wordend, is het niet
wat ik vreselijk, vreselijk vind:
het is de eeuw dat niets geschiedt,
nadat eensklaps, midden door een huis,
een toren is komen te staan van vuil,
lang vergeten keldermodder,
snel onbruikbaar wordend huisraad,
bloedrode vlammen en vlammend
rood bloed, de lucht eromheen behangen
met levende delen van dode doch
aardige mensen, de eeuwlange stilte voor-
dat het verbaasde kind in deze zuil
gewurgd wordt en reeds de armpjes
opheft.

Kom vanavond met verhalen
hoe de oorlog is verdwenen,
en herhaal ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.


LEO VROMAN


Leo Vroman (1915, Gouda) is in Nederland vooral bekend als dichter. Zelf ziet hij zich in de eerste plaats als man van de wetenschap (biochemicus, bloedonderzoeker). Behalve dichter, bioloog en hematoloog is Vroman ook (toneel)schrijver, tekenaar, schilder en waarschijnlijk nog meer. Moeilijk in te delen, hoort bij geen enkele stroming in de literatuur.
Vroman leeft sinds 1945 in de USA; aanvankelijk in New York, tegenwoordig in Texas.
Leo Vroman, die van joodse afkomst is, vertrok op 14 mei 1940 - de dag van het Duitse bezettersbombardement op Rotterdam - uit Nederland. Met een zeilbootje ontkwam hij naar Engeland. Vandaar reisde hij naar Nederlands-Indië. Toen de Japanners deze voormalige Hollandse kolonie binnenvielen, begon voor Vroman een tocht langs zeker zeven interneringsplaatsen, waarbij hij ook in kampen belandde buiten Indonesië (o.a. Singapore en Osaka).

Vroman en zijn vrouw, de antropologe Tineke (Georgina) Sanders, hebben sinds 1951 een Amerikaans paspoort. Toch geldt Vroman als een van Nederlands grootste levende dichters.
Via zijn vakgebied is zijn naam vereeuwigd in het zogeheten Vroman-effect, de herkenning van bepaalde bloedstollingverschijnselen.
Voor zijn poëtisch oeuvre ontving Leo Vroman in 1964 de P.C. Hooftprijs.

Bovenstaand gedicht, met de zeer bekend geworden slotstrofe, is afkomstig uit Vromans bundel Slaapwandelen (1957).

zaterdag 26 april 2008

Over het nut van een gedicht



EN VAARWEL!


Bij de miljoenen verzen op deze wereld
voegde ik maar een paar strofen.
Ze waren wellicht niet wijzer dan krekelliederen.
Dat weet ik, vergeef me.
Ik eindig al.

Het waren niet de eerste stappen
in het maanstof.
Als ze toch ooit schitterden
was het niet door hun licht.
Ik hield van deze taal.

En zij, die zwijgende lippen
tot beven kon dwingen,
zal makkelijk geliefden tot kussen aansporen
wanneer ze slenteren door het avondrode land,
als de zon langzamer ondergaat
dan in de tropen.

Poëzie was met ons vanaf alle begin.
Zoals beminnen,
zoals honger, zoals pest, zoals oorlog.
Mijn verzen waren soms
verschrikkelijk dwaas.
Maar daarvoor verontschuldig ik me niet.
Ik geloof dat het zoeken naar mooie woorden
beter is
dan doden en moorden.


Jaroslav Seifert


Titelgedicht, uit: Jaroslav Seifert En vaarwel! Bussum, Agathon, 1984
- vert. uit het Tsjechisch: Jana Beranová -

Jaroslav Seifert won in 1984 de Nobelprijs voor de Literatuur.
Van vertaalster en dichteres Jana Beranová is o.a. de tekst voor Amnesty International, die duizenden malen terecht kwam op afffiches :
Als niemand/ luistert/ naar niemand/ vallen er doden/ in plaats van/ woorden

Waar ik zat


Onder de appelboom


Ik kwam thuis, het was
een uur of acht en zeldzaam
zacht voor de tijd van het jaar,
de tuinbank stond klaar
onder de appelboom

ik ging zitten en ik zat
te kijken hoe de buurman
in zijn tuin nog aan het spitten was,
de nacht kwam uit de aarde
een blauwer wordend licht hing
in de appelboom

toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en verweg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom

en later hoorde ik de vleugels
van ganzen in de hemel
hoorde ik hoe stil en leeg
het aan het worden was

gelukkig kwam er iemand naast mij
zitten, om precies te zijn jij
was het die naast mij kwam
onder de appelboom, zeldzaam
zacht en dichtbij
voor onze leeftijd.


RUTGER KOPLAND

[uit: Rutger Kopland Onder het vee, Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1966 - debuutbundel]

Kopland werd verkozen tot de eerste Dichter des Vaderlands maar liet die eer aan zich voorbijgaan. Gerrit Komrij nam het van hem over, op de eerste Gedichtendag, in 2000.

vrijdag 25 april 2008

Poëziemeren van Rotterdam


Watervogels op de Bergse Plas
– Birds on Poetry Lake


A) Gallinula chloropus - Waterhoentje

Langs ’t klein hoefblad
of is het ’t groot hoefblad
waterfietst een waterhoentje

Gina Lollobrigida, ik weerspiegel je
even vervreemd
van de natuur als jij

Of ís ’t toch een meerkoet?


B) Fulica altra - Meerkoet

Naakt
kniel je in ’t oevergras
ver van Cinecittà

Vang aan met vrijen, Gina Lollobrigida
bootje van zwart neon
met ogen van wit zeildoek!


C) Rallus aquaticus - Ral *

Maar wie spotlacht daar:

Gina Lollobrigida! Gina Lollobrigida!

Geef mij Sophia Loren maar!



Het is rietzangers snode imitator
Hollands
moerasacteur

At your service, Berlusconi!

relnicht
Ral!



MANUEL KNEEPKENS


Voor de poëziemeren van Rotterdam-Hillegersberg
[april 2008, ongepubliceerd]


* De Rallus aquaticus (waterral) is een moeilijk te observeren watervogel. Heeft opvallende lange rode snavel. Maakt aanwezigheid meestal duidelijk door kenmerkend geluid: scherp 'kip kip kip', serie zachter wordend varkensachtig geschreeuw 'kruie kruie kruie'. Beschikt over grote variatie aan knorrende, schreeuwende en trillende geluiden.
De ral wordt het meest gehoord in de schemering, en 's nachts.

[ill. © Soortenbank.nl/ETI BioInformatics]

Iemand moet zich als eerste


WOLVENTELDAG

Vanuit Apennijnen en Karpaten naderen ze,
met fluwelen stap. Gezwind. De grens al gepasseerd.
Schutkleur aangepast aan bankgebouwen

en spiegelende kantoorcomplexen.
Zoals jij je vaste route volgt, volgen zij jou
behalve als je je omdraait. Uitgerekend

nu je net verlost bent van landarbeid,
zweet des aanschijns, pijnlijk bevallen
- een virtueel leven voor je -

valt de oproep voor de wolventeldag op de deurmat:
Ga naar buiten, breng de hand aan de mond en huil...
Registreer de reacties op het formulier.

Geen antwoord van achter de uitvalswegen?
Ga door. Schaam je niet.
Iemand moet zich als eerste blootgeven.



Rouke van der Hoek

- titelgedicht uit: Rouke van der Hoek Wolventeldag,
Amsterdam, Atlas, 2008
(derde bundel van deze dichter, verschijnt eind mei as.).

Van der Hoek debuteerde, na enkele kleinere uitgaven, in 2001 met Het magnetische noorden. In 2005 verscheen Bodemdaling, de Poëzieclubkeuze van dat najaar. De jury van dit gezelschap - Judith Herzberg en Ed Leeflang - oordeelde over Van der Hoeks tweede bundel:
“Originele en geestige gedichten over veranderingen van stad en land, van zeden en gewoonten. Geen nostalgisch geklaag, maar precieze observaties en blijmoedige lyriek over uiteenlopende onderwerpen als de kastanjemineermot, nieuwe aardappels, vitrage, kabels en riolen, tuinbonen, sperwers.”
Bodemdaling belandde met een nominatie ook op de voordrachtslijst voor de derde J.C. Bloem-prijs, 2007.
In 2005 werden 14 gedichten van Rouke van der Hoek, met aquatinten van Stijn Peeters, bibliofiel uitgegeven onder de titel Gedempt gejuich (In de Bonnefant, Maastricht).

Critici prijzen Van der Hoeks werk als "verrassend, bij geen richting onder te brengen".
"Ontsnapt aan de censuur van de Hollandse canon heeft deze poëzie misschien wel meer overlevingskracht dan deze dichter zich bewust is," meende wijlen dichter-recensent Herman de Coninck ooit in het Belgische dagblad De Morgen. Van der Hoek werd daarin "een uitstekende frutselaar" genoemd, naar aanleiding van de verschijning van Doorgewinterd landschap (Landgraaf, Herik, 1992). Deze oerbundel van Van der Hoek kreeg een jaar later ook een nominatie voor de C. Buddingh' prijs.

Volgens uitgever Atlas heerst in de nieuwe bundel Wolventeldag "een verontrustend kalme toonzetting. Lankmoedig, toegankelijk en met een prettig vleugje humor weet Van der Hoek de lezer terug te voeren in een doolhof van tijd dat altijd uitkomt bij het nu".





Bereid haar ijs te smelten



EEN KAT VAN SNEEUW



Staat in de sneeuw die kat ineens.
Wou ze weer zelf uit sneeuw
gehouwen zijn zo koel daar staan
geen denken meer aan ooit een poot
die ze verzet ter ere van de melk
het braaf gespin of goeiig kopjes doen.

Maar als dan uit de hemel plots een zonnestraal
een stem die 'liefste' zei en 'kom'.
Zou zij terstond de sneeuw ontrouw
meteen niet koud of leeg meer zijn
maar warm, tot stervens toe bereid
voor hem haar ijs te smelten?


Marjoleine de Vos



Uit: Marjoleine de Vos Een kat van sneeuw, Amsterdam, Van Oorschot, 2003

Marjoleine de Vos debuteerde in 2000 met Zeehond graag, waarmee ze korte tijd later werd genomineerd voor de VSB Poëzieprijs.
In het voorjaar van 2008 verscheen haar nieuwste bundel, Het waait.

donderdag 24 april 2008

Gooi de vissen terug


DE UITGESTELDE TIJD




Er komen moeilijker dagen.
De tot nader order uitgestelde tijd
wordt zichtbaar aan de horizon.
Weldra moet jij je schoen dichtbinden
en de honden terugjagen naar de boerderijen in de mars.
Want de ingewanden van de vissen
zijn koud geworden in de wind.
Armzalig brandt het licht van de lupines.
Jouw blik maakt een spoor in de mist;
de tot nader order uitgestelde tijd
wordt zichtbaar aan de horizon.


Ginds zakt jouw geliefde weg in het zand,
het stijgt om haar wapperende haar,
het valt haar in de rede,
het beveelt haar te zwijgen,
het vindt haar sterfelijk
en bereid tot afscheid
na elke omarming.

Kijk niet om.
Trek je schoenveters aan.
Jaag de honden terug.
Gooi de vissen in zee.
Doof de lupines.

Er komen moeilijker dagen.




© Ingeborg Bachmann



oorspr. titel Die gestundete Zeit (1953) in Werke-I, 1974 München, Piper Verlag.
© deze vertal. uit het Duits: Frances van Boeckel, in: Daan Bronkhorst (samenst.) Liefde kon maar beter naamloos zijn – 150 dichteressen voor Amnesty International, 2000, Breda, De Geus.

Ook vertaald als Tijd in onderpand door de Nederlandse Bachmann-hoofdvertaler Paul Beers in "Aanroeping van de Grote Beer"/Anrufung des groszen Bären, gedichten van Ingeborg Bachmann. Amsterdam, Amber, 1988 [P.Beers i.s.m. Isolde Quadflieg].



Ingeborg Bachmann (Klagenfurt, 1926 - Rome, 1973) groeide op in Oostenrijk onder de nazi-bezetting. Ze was  een veelbelovende filosofiestudente en dochter van een nationaal-socialistische vader, met wie ze gebroken had.
In 1964 verscheen haar allerlaatste gedicht met de veelzeggende titel 'Keine Delikatessen'. In datzelfde jaar won ze de Georg-Büchner-Preis, de belangrijkste literaire prijs van Duitsland.


In de loop van 2008 verschijnt in Duitsland - posthuum - onder de titel Herzzeit de geheime briefwisseling tussen haar en de Roemeens-joodse dichter Paul Celan (pseud. van Paul Antschel, 1920-1970). Celan, die inmiddels in Parijs woonde, was na jaren werkkamp zelf zwaar geschonden uit de oorlog gekomen waarbij zijn ouders, familieleden en vele vrienden al eerder waren opgepakt en vergast.
Bachmann en Celan worden tot de belangrijkste dichters van de tweede helft van de vorige eeuw gerekend, ook buiten het Duitse taalgebied. Dat de twee elkaar kenden en regelmatig ontmoet hebben, was bekend; niet dat zij in het verborgene dertien jaar lang een - uiterst pijnlijke - liefdesverhouding hadden.
Celan, die gehuwd was met de Franse grafische kunstenares Gisèle Lestrange, maakte in 1970 een eind aan zijn leven door zich in de Seine te werpen. Bachmann overleed in 1973 in Italië: ze kwam, zwaar gewond, om bij een brand in huis nadat ze versuft door pijnstillers slordig een sigaret had gedoofd.

De correspondentie over de moeizame verhouding tussen beide geliefden met zulke verschillende achtergronden zal in 2010 ook in Nederland worden gepubliceerd: onder de titel Een dramatische liefde, in de vertaling van Paul Beers.

Haar schouders


DANS


Ik omvat met bei mijn armen de tere ronding
van haar schouders en hals, en zijzelve
doet mij haar zachtglooiende dansende benen omhelzen
zo schrijden wij tezamen in rhythmische wiegeling

Ik zie omhooggeheven haar lief gezicht
en dit hevig bijeenzijn drijft mij dicht
en dichter tot haar - en wij dansen mond aan mond
en hart aan hart en zacht gezicht aan zacht gezicht




© Anna Blaman


Uit: Anna Blaman Mijn eigen zelf - schetsen en gedichten. Amsterdam, Meulenhoff, 1977.


Dans was een van de eerste gedichten die de Rotterdamse schrijfster Anna Blaman (1905-1960) trachtte gepubliceerd te krijgen in het najaar van 1940. Als prozaïste zou Blaman - afkorting van "Ben Liever Als MAN", pseudoniem van eigenlijk Johanna Petronella Vrugt - haar naam echter eerst vestigen in 1941, met het boek ‘Vrouw en vriend’. Met de opzienbarende roman Eenzaam avontuur (1948) brak Blaman als schrijfster door naar een groot publiek.
Anna Blaman gold jaren lang als omstreden en 'aanstootgevend'. Haar werk werd aanvankelijk afgewezen vanwege gedurfde lesbische en openhartige homo-erotische passages. Die veroorzaakten in de jaren kort na de tweede wereldoorlog nog veel beroering in met name de christelijke media. Blaman ontving ondanks alle felle kritiek in 1956, als tweede vrouw, de hoogste letterkundige onderscheiding van Nederland, de P.C. Hooftprijs.

Blaman, die zich ook inzette voor de wederopbouw van de door de oorlog zwaar getroffen stad, werd na een fatale hersenembolie in 1960 begraven op Hofwijk in Rotterdam-Overschie. Met als grafschrift de beroemde tekst uit haar gedicht Winter: “Ik ben gestorven zonder het te weten / want anders had ik mij toch wel verzet”.
In de jaren '90, toen de vooraanstaande schrijfster bijna vergeten was, werd haar graf daar geruisloos geruimd.

Tussen 2005 en 2008 bestond in Rotterdam, op initiatief van Het Letterenhuis, een naar de schrijfster vernoemd debatpodium, literair Café Blaman.




Anna Blaman (r.), met medeliefhebbers, in Rotterdam op de motorfiets

Twee keer Tjitske



OVERSPEL



In een huid die nog zacht is van ochtend
liggen wij in het schip van je kamer.
Door de ramen weten we de zee
van gras, raven weven een kleed
van gekras, dat wij deze dag zullen dragen.




*




MEVROUW JULIA DOET DE RAMEN OPEN


Mevrouw Julia doet de ramen open
en ze weet geen woord voor de lucht die haar wangen aanraakt
en de zon heeft de kleur van honing

en ze weet
vandaag gaat het gebeuren
en ze denkt
maar eerst blijf ik nog even staan.



© Tjitske Jansen



Uit: Tjitske Jansen  Het moest maar eens gaan sneeuwen, Amsterdam, Podium, 2003

zaterdag 19 april 2008

Vouliagméni



VOULIAGMÉNI strand


Mijn schaduw valt op jou. Snijdt je in tweeën. Je ene
helft (de witte) stijgt ten hemel.

De andere zinkt weg in de grond. Trekt mij mee.
Dwars door donkere stenen en wortels.

Naar een andere hemel. Dieper. Blauwer.


© NÁSOS VAYENÁS


[Uit: Násos Vayenás De knieën van Roxani (1981). In: Biografie en andere gedichten – vertal. Marko Fondse en Hero Hokwerda. Amsterdam, Het Griekse Eiland, 1990]




Vouliagméni, baai van Várkiza (Saronische Golf, Attica),
ten zuiden van Athene, aan de Griekse Rivièra
© foto's: GP/J. Paquette









vrijdag 18 april 2008

Van het ei en de keuken - Pierre Kemp



SYMPATHIEËN


Ik weet het, de vrouwen mogen mij wel.
Ik zong van het ei en zing van de keuken.
Het kleine wordt groot, wanneer ik vertel
't geluk van de huislijke reuken.

Ik heb nog een ziel en die hebben zij ook
in de vaas van haar tors, maar de vaart
van woeste gedichten met strijd, vuur en rook
zijn niet van de bloem en haar aard.

Zij weten, dat ik haar textielen bemin
en als mode-verzinner nauw heb gefaald.
Haar vraag houdt dan ook niets zonderlings in:
Wat heeft Kemp voor de boter betaald?



PIERRE KEMP (1886-1967)


oorspr. in: Uit Phototropen En Noctophilen (1947),
hier uit: Adriaan Morriën Pierre Kemp - een bloemlezing uit zijn kleine liederen, Amsterdam, Van Oorschot, 1967

Voor onder water



VUILSTORT



Een terp van dode dingen tergt de lucht.
Niets is zichzelf. Veel jichtig huisraad. Vocht,
zwart vocht dat uit een koelkast welt. Voorgoed
kapot, versjacherd, mensenhanden moe
tijgt me een stad van afval tegemoet.

En ik kijk en ik kijk. En als ik loop
verlies ik haar, ik voel een baard, mijn jas
verrafelt waar ik sta en alle wolken
jagen Greenwich achterna.

Dan gaat het snel: er drijft een dorpskerk door
het water, wier en vis bevolkt de Dam,
nat, grijs, week, dacht je randstad, zag je zee.

Om wat ik van de tijd, van Holland weet
schrijf ik voor wie dit onder water leest.



© Menno Wigman


Uit: De wereld bij avond, Poetry International / Prometheus, 2006


woensdag 16 april 2008

Tussen de boeken, rood gekaft



HELENA

(voor Harrie Geelen)

Vannacht bevond ik mij op het terras van de tennisclub Heesberg
en ook zij was daar, de goudblonde langbenige
die wij gymnasiasten, vol verlangen, Helena noemden

Vriendschap, Liefde waren zoals in een droom behoort…

Alleen… nu dronken wij Champagne Brut
niet langer ranja of grenadine

Gymnasiasten
uit de jaren vijftig bleken plotseling Goden
Athanatoi met tennisrackets!

En zie, het blonde haar van Troje’s
First Lady
was nog even glanzend lang als vroeger
en ook dezelfde lach kleurde haar wangen

Tussen onze Homerusboeken, rood gekaft
schitterden de heuvels van het Krijtland
als onze toekomst, oneindig jade

Hoe was 't mogelijk, na zoveel jaren Carboontijdperk
verenigd in de droom op de Olympus
van de tennisclub Heesberg
met Menelaos’ echtgenote, Paris’ concubine

en roetvingerig Heerlen al zolang verlaten…

O, Mijnstad van mijn ruggenmerg

Zwart Troje
aan een mergelgele zee


MANUEL KNEEPKENS



[uit: Manuel Kneepkens Vrouwen/Rotterdammers.
Rotterdam, Douane, 2008]

- illustraties zijn van de hand van de auteur


maandag 14 april 2008

Een taal die men niet spreekt


Er is een taal die alles laat
zoals het is - maar niemand
kan hem spreken.

Lieveling blijft lieveling
in deze taal en leeuwerikje
leeuwerikje.
Of ijs of spanrups of
de Dom van Keulen, niets heeft
iets van deze taal te vrezen.

Natuurlijk, kogel blijft
in deze taal een kogel, hij
heeft geen wonden, lest
geen dorst, lenigt
geen verdriet. Maar wat
doet het ertoe:

er is geen woord voor in deze
taal, niemand kan hem spreken.


KOOS VAN ZOMEREN


[uit: Koos van Zomeren Ik heet welkom. Amsterdam,
de Arbeiderspers, 2007]

Wachten op de barbaren



IN AFWACHTING VAN DE BARBAREN *



- Waar wachten wij op bijeengekomen op de agora?
Op de barbaren die vandaag komen.

- Waarom wordt in de Senaat niets gedaan?
Zitten de Senatoren daar zonder wetten te maken?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
Waarom zouden de Senatoren dan nog wetgeven?
Dat zullen de barbaren doen wanneer ze zijn gekomen.

- Waarom is onze keizer zo vroeg opgestaan
en zit hij bij de grootste poort van de stad
op zijn troon, plechtig, de kroon op het hoofd?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
De keizer wacht om hun aanvoerder te ontvangen.
Houdt zelfs een oorkonde klaar
Die hij hem geven wil. Daarop schreef hij
veel titels, erenamen voor hem neer.

- Waarom verschenen onze twee consuls vandaag
en de praetoren in hun rode, geborduurde toga’s;
waarom dragen ze armbanden met al die amethisten
en ringen met prachtige, vonkende smaragden;
waarom torsen ze vandaag kostbare staven
met zilver en goud fraai geciseleerd?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen
en zulke dingen verblinden de barbaren.

- Waarom komen niet als altijd de waardige retoren
om redevoeringen te houden, het hunne te zeggen?

Omdat de barbaren vandaag zullen komen,
hun mishaagt woordomhaal, welsprekendheid.

- Waarom begint er nu opeens die onrust
en die verwarring (Wat werden de gezichten ernstig).
Waarom lopen snel straten en pleinen leeg,
en keert ieder naar huis, verzonken in gedachten?

Omdat de nacht viel en de barbaren niet kwamen.
Enkele lieden, net binnen uit de grensstreek,
zeiden dat er geen barbaren meer zijn.

Wat moet er nu van ons worden, zonder barbaren.
Die mensen waren tenminste een oplossing.



KONSTANTÍNOS KAVÁFIS
(29 april 1863 - 29 april 1933)



[Uit: K. P. Kaváfis Gedichten. Amsterdam, 1984, 1e ed.,
uitg. Bert Bakker, vert. Hans Warren en Mario Molegraaf]

* Het woord barbaar, dat tegenwoordig ruw/onbeschaafd/onderontwikkeld betekent, is afkomstig van het Griekse Barbaros, Barbarikon - het als grappig opgevatte geluid dat de barbaroi (
βαρβαροι) maakten als ze in Griekse oren 'beschaafd' wilden spreken.
De Grieken, en in navolging van hen met de aanduiding barbarus de Romeinen, noemden ieder volk barbaren als ze het niet konden verstaan of als een cultuur vreemd overkwam. Daarmee werd in de oudheid niét bedoeld dat deze volkeren onbeschaafd waren, integendeel. Een volk kon ‘vreemd’ resp. onverstaanbaar zijn voor Grieken, maar toch beschaafd.

zaterdag 12 april 2008

Nog niet


24 september 1945

De mooiste zee
is de zee die we nog niet gezien hebben.
Het mooiste kind
is het kind dat nog niet geboren is.
De mooiste dag
is de dag die we nog niet beleefd hebben.
En het mooiste woord dat ik je wil zeggen
is het woord dat ik nog niet gezegd heb.



NÂZIM HIKMET





24 Eylül 1945
En güzel deniz:
henüz gidilmemis olanidir.
En güzel coçuk:
henüz büyümedi.
En güzel günlerimiz:
henüz yasamadiklarimiz.
Ve sana söylemek istedigim en güzel söz:
henüz söylememis oldugum sözdär.

[uit: De mooiste van Hikmet, vert. Perihan Eydemir en Joris Iven, Tielt/Amsterdam, Lannoo-Atlas, 2003]

J. Eijkelboom (2), het laatste gedicht


(ongepubliceerd)


Wie taalt er nog naar de tijd
Dat men morrend stond te wachten
Tot de paardenkrachten weer
Gretig hun gang konden gaan
Ergens ver weg
Tot het stil staat
Wat doen we met het uur dat overblijft
Nu we niet meer hoeven te wachten
Eer we ongeremd naar Dordt of
Dordtwijk mogen?
Filosofen wie wil het verklaren


Deze dichtregels van Jan Eijkelboom zijn onlangs in Dordrecht al aangebracht in het hekwerk langs het loop- en fietspad van de nieuwe VN-tunnel, onder de spoorweg Breda-Rotterdam die daar over de Laan der Verenigde Naties loopt. De tunnel en ook Eijkelbooms gedicht moeten in de loop van 2008 nog officieel worden ‘ingewijd’.
Dordrecht eert daarmee Eijkelboom (1926-2008) op een tweede plek met het werk van de dichter, na een van Eijkelbooms beroemdste regels Wat Blijft Komt Nooit Terug die op de kadestenen bij het Damiatebolwerk staat gegraveerd.

Ook in de tegelwanden van de tunnel in de Laan der Verenigde Naties, en in het hek tussen het fietspad en de weg, worden nu enkele dichtregels van Jan Eijkelboom geplaatst. In grote kapitalen van vormgever René Knip is in het voorbijrijden te lezen: "Hier baant de laan zich onder 't spoor een weg". In het metalen hek tussen de weg en het fietspad zijn twee langere regels verwerkt in wat kleinere letters, deels in spiegelschrift.

Bijna zes jaar geleden verschenen Eijkelbooms laatste officiële publicaties: de verzamelbundel Tot zo ver - de meeste gedichten
en Heden voelen mijn voeten zich goed (2002).

Zijn laatste gedicht schreef Jan Eijkelboom in 2006.
Hij deed er zo'n zes weken over om het te maken en vervolgens nog weer enige tijd om het netjes op te schrijven in een boekje van een vriend, de antiekhandelaar Arie Bijl.

De dichter vocht toen al tegen het verlies van coherentie en uitval van cruciale lichaamsfuncties, die bloedvataandoeningen hem de laatste jaren met name in de hersenen hadden bezorgd.
Ongeveer drie weken voor zijn overlijden, eind februari, kreeg Jan Eijkelboom een toeval, een TIA. Bij een Transient Ischaemic Attack ontvangt een gedeelte van de hersenen – tijdelijk - te weinig bloedtoevoer. Daardoor werken sommige hersengedeelten korte tijd minder goed of helemaal niet. Als een ‘voorbijgaande doorbloedingsstoornis’ langer aanhoudt of wanneer uitvalverschijnselen blijven bestaan spreken artsen van een beroerte.

Eijkelboom werd na de nieuwe doorbloedingsstoornis opgenomen in het Albert Schweitzerziekenhuis. Omdat hij ook kampte met incontinentie en al geruime tijd met een rollator moest lopen, werd hij na de jongste hersenaandoening overgebracht naar het verpleeghuis Crabbehoff. Daar leek alles eerst goed te gaan. Maar vervolgens kwam een fatale longontsteking. Die velde ‘de Eijk’, enkele uren voor zijn 82ste verjaardag.
Het was een tweede epileptische aanval - de eerste was jaren daarvoor – die Eijkelboom eerder al zijn 'werkgeheugen' had ontnomen.

Jan Eijkelboom – die geen rijbewijs had - heeft enkele dagen voor zijn dood nog een laatste tocht kunnen maken over het Eiland van Dordrecht. Bij een monumentale zitbank die hij onderweg tegenkwam maakte hij zich nog boos over ‘deze historische verwaarlozing’.
De man die dichter vergezelde en rondreed was de bevriende antiquair Bijl.


- met dank aan Gert van Engelen

donderdag 10 april 2008

Wat Blijft Komt Nooit Terug



Tuin Dordrechts Museum


Als ik gestorven ben
zal in de tuin van dit museum
boven het warrig bladerengedruis
een merel net zo helder zingen
op net zo’n late voorjaarsdag.

En ik, ik zal er niet meer zijn
om door dit zingen te vergeten
dat ik moet sterven mettertijd.

Maar aan de andere kant zal ik
–je weet maar nooit–
veel langer leven dan die vogel.
En als ik toch onder de zoden lig
dan zal mijn zoon nog eens
een merel net zo horen klinken
op net zo’n late voorjaarsdag.
En hij zal weten wie ik was
en ach, een vogel weet van niets.

Maar aan de andre kant alweer:
als merels aan hun vader konden denken,
wellicht dat ze dan krasten als een raaf.



JAN EIJKELBOOM (1926-2008)

[uit: J. Eijkelboom Wat blijft komt nooit terug.
Amsterdam, de Arbeiderspers, 1979]

Vlak voordat hij 82 jaar zou zijn geworden overleed eind februari jl. de Nederlandse dichter, schrijver, vertaler en journalist Jan Eijkelboom. Begin vorige maand is Eijkelboom - in alle stilte - in besloten kring in Dordrecht gecremeerd. Behalve een bescheiden overlijdensannonce van zijn Amsterdamse uitgever werd aan de dood van de dichter - tot veler verbazing - publiek officieel weinig ruchtbaarheid gegeven. Er zou "geen geld" zijn voor een bijeenkomst waarop vrienden, lezers en belangstellenden op meer persoonlijke wijze afscheid konden nemen van de innemende schrijver. Mede op initiatief van de gemeente Dordrecht vindt zaterdag alsnog een speciale herdenkingsbijeenkomst plaats voor Eijkelboom, die bij leven nog in dienst was als stadsdichter, de eerste in Nederland.

Noteer: zaterdag 12 april as., van 15 tot 17 uur, in de tuin van het Dordts Museum.
Eijkelboom wijdde er ooit een fraai gedicht aan.

Het Dordrechts Museum bevindt zich op loopafstand van de plaats waar een van de beroemdste dichtregels van Eijkelboom (Wat blijft komt nooit terug) in de kademuur staat gegraveerd:
op de plek waar drie wateren bijelkaar komen, het Dordtse Damiatebolwerk.

Zeg het aan geen mens



VOOR EEN DAG VAN MORGEN



Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad
hoe lief ik je had.

Maar zeg het aan geen mens,
ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man
alleen maar een vrouw
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.


© Hans Andreus


oorspr. gepubliceerd in: Al ben ik een reiziger (1959),
later opgenomen in: Verzamelde Gedichten - samenstelling en tekstverzorging: G. Borgers, J. van der Vegt en W.A.M. de Vroomen. Amsterdam, uitgeverij Bert Bakker, 1984.

Het werk van Hans Andreus (1926-1977), pseudoniem van Johan Wilhelm van der Zant, wordt gerekend tot de 'experimentele' dichtkunst van De Vijftigers, waartoe onder anderen ook Lucebert, Bert Schierbeek en Remco Campert behoorden.
Behalve poëzie en ook proza schreef Andreus echter een groot aantal kinderboeken. Die vormen zelfs het grootste deel van het oeuvre van deze Nederlandse dichter. Zijn kinderverhalen zijn fantasierijk, lichtvoetig, met speels taalgebruik, en veel gevoel voor klank en ritme. Andreus' kinderboekenwerk is een aantal malen bekroond. Zo behaalde de versjesbundel 'De Rommeltuin' in 1971 een Zilveren Griffel en werd 'Meester Pompelmoes en de mompelpoes' in 1969 door de boekpromotie-organisatie CPNB onderscheiden als Kinderboek van het Jaar, voorloper van de latere Gouden Griffel.

Venetië



Hoe een ruimte te vullen, die verdwenen is, in water
Verzonken. Kerkhof van verdwenen balken en barken.
Een middenrif dat zich als een oud zeemanslijf aan de lagune
Kluistert. Spreek me niet aan. Haar lieflijk beeld is om te
Rusten, tegen haar te rusten, klotsend in wiegenmaat. En hoe
Venetiaanse sirenen okselvlug in het vooronder verdwijnen.

[Uit: Hans van de Waarsenburg De niet bestaande ruimten van het Arsenale, 2008]


Zij spreidt haar armen, maar wil niemand tot haar
Laten komen. Waarom zou ze? Vrijstaande, eenogig
Gekruisigde. Haar weefsel is vreemd, als de grove
Beharing en het vuur dat aan haar kleeft. Zij is
Christina, de zwarte vrouw die iedere dag sterft.
We moeten haar gedenken, overal waar haar sluiert.

(fragment uit Piazza di San Marco)



De wind waait om je haren, pilaren verbergen de jaren
Van dat ouder worden en hoe alles kon gebeuren in een
Steen dat van hoger hoogte, je hoofd zo strak hield.
Roze keerde je een wang. Daar zit je dan, terwijl het
Volk gaapt, schraapt en jij weer kind werd, kind was
Meisje met de lieve, kleine borsten, en ik, verlegen ik.

(fragment uit De niet bestaande ruimten van het Arsenale)



DE NIET BESTAANDE RUIMTEN VAN HET ARSENALE
Amsterdam, 2008.

JÖRG REMÉ: tekeningen en aquarellen
HANS VAN DE WAARSENBURG: gedichten

Met een inleidend essay van RUDI FUCHS.

Jörg Remé (Danzig, 1941) woont en werkt in Amsterdam en Venetië.

De uitgave verschijnt as. zaterdag.
Presentatie: 17.00 uur, zaterdag 12 april, boekhandel De Tribune, Maastricht. Prijs 38.50 euro.

Voor de liefhebbers van poëzie - en mooi verzorgd grafisch drukwerk - is de ontmoeting met lezers en belangstellenden in Maastricht in feite een dubbelpresentatie. Want tegelijk met de Venetiaanse gedichten wordt een tweede boekwerk van dichter Hans van de Waarsenburg officieel ten doop gehouden: een luxe uitgave van zijn gedicht Het Oneindige Lied, in drie talen, met beeldwerk van andermaal Jörg Remé.

Canto Ostinato: Het oneindige lied · Canto interminable · The unending song is een gedicht, geïnspireerd door een muziekstuk van Simeon ter Holt, met vertalingen in het Spaans en Engels van Pura López Colomé en Peter Boreas.
De tekst is geïllustreerd met twee etsen van Jörg Remé, die door de schilder zijn ingekleurd. Remé heeft ook de tekening voor het omslag gemaakt. Gezet uit de Dante corps 14 met Bembo Titling en gedrukt op handgeschept Fabriano Umbria-papier. Omvang 21 bladzijden, formaat 25×16 cm. De gesigneerde oplage van 60 exemplaren is ingenaaid met een stofomslag van grijs Magnani Firenze, prijs: € 125.
Het oneindige lied wordt uitgegeven door In de Bonnefant (Bonnefant Press) te Banholt, van de Rotterdamse bibliofiel, graficus en kwaliteitsdrukker Hans van Eijk.

dinsdag 8 april 2008

Gaaf maar broos



Zo meen ik dat ook jij bent


zoals de koelte 's nachts langs lelies
en langs rozen
als wit koraal en parels diep in zee
zoals wat schoon is rustig schuilt
maar straalt wanneer ik schouwen wil
zo meen ik dat ook jij bent
als melk
als leem
en 't bleke rood van vaal gesteent
of porselein
zoals wat ver is en gering
en lang vergeten voor het oud is
zoals een waskaars en een koekoek
en een oud boek en een glimlach
en wat onverwacht en zacht is en het eerste
en wat schuchter en verlangend en vrijgevig
gaaf maar broos is
zo meen ik dat ook jij bent


JAN HANLO





Uit: Jan Hanlo (1912-1969) Verzamelde Gedichten, Amsterdam, G.A. van Oorschot, [1958, 1970] deze ed. 2006

maandag 7 april 2008

Toekomstig wielergedicht


"Willie Verhegghe kan misschien ooit nog eens een gedicht over Devolder schrijven maar op dit ogenblik, kijkers, is het belangrijker dat onze held de 17 seconden voorsprong behoudt waarmee hij zojuist ontsnapt is..."




VRT-wielerverslaggever Michel Wuyts ("Ze komen, verdomme!"), op zondag 6 april jl. voor de Belgische televisie.
Wuyts, oud-schooldirecteur, is een begaafd commentator, altijd op zoek naar de ziel van de moderne wielrenner en nooit te beroerd de toeschouwer of luisteraar te laten delen in de laatste intieme nieuwtjes uit het peloton.
"Hij moet volgende maand opnieuw papa worden hè..." of "Pozzato heeft thuis al een Ferrari voor de deur staan, maar van een tweede gaat het op deze manier niet meer komen." Of: "...dat met dat laatste meisje als verloofde is misgelopen, vertelde me vanmorgen zijn moeder, dus hij kan zich nu volledig overgeven aan deze etappe en in de bergen eens flink het gas opendraaien." Of: "Het is vandaag wel wat al te veel erg..." Of: "Er is nu minstens nog een half mirakel nodig, want in het peloton heeft niemand nog voldoende jus in de benen. Het vaatje is leeg." Of: "Anders doen we hier zware poker vanachter een donkere zonnebril, en zitten we gewoon gezever te verkopen."
Andere favoriete uitdrukkingen van Wuyts, in bijna elke zin een getalenteerd oud-onderwijzer: "Met deze kop heeft hij voor zijn ploeg nog net op tijd de meubelen gered", "José, gij zijt inne gelukszak", "...nu is hij op het rooster gelegd door de rest, hij is al gekookt en gebraden beste kijkers".


Stijn Devolder won zondag jl. de 92e editie van de Ronde van Vlaanderen, de Belgische Hoogmis van het wielrennen. Na een solo van meer dan 25 km had de Belgische kampioen aan de eindstreep in Meerbeke nog veertien seconden over.

zondag 6 april 2008

Begeerte



IK OPEN HET RAAM EN LAAT HET NAJAAR BINNEN
(De gelatene)

Ik open 't raam en laat het najaar binnen,
Het onuitsprekelijke, het van weleer
En van altijd. Als ik één ding begeer
Is het: dit tot het laatste te beminnen.

Er was in 't leven niet heel veel te winnen.
Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer,
Als men zich op het wereldoude zeer
Van de miljarden voor ons gaat bezinnen.

Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd
Hunkren naar onverganklijke beminden,
En eenzaamheid is dan gemis en pijn.

Dat is voorbij, zoals het leven haast.
Maar in alleen zijn is nu rust te vinden,
En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.


Jacques Bloem
(1887-1966)

Zelf kan ik nooit meer sterven



HOOGLIED

In de verte ben ik al bij je,

toch wil ik steeds naar je toe,
tegen je aan gaan staan,
bij je naar binnengaan.
En ook dat is nog niet genoeg.

Door je heen wil ik gaan,
mij omkeren en dan
je prachtige hoofd
half naar mij omgedraaid
op je prachtige rug zien staan.

Ingres heeft dat geschilderd
en die is toch al tijden lang dood.
Zelf kan ik nooit meer sterven
en jij blijft voor eeuwig mooi bloot.


Jan Eijkelboom (1926 - 2008)


Uit: J. Eijkelboom Wat blijft komt nooit terug, Amsterdam, De Arbeiderspers, 1979

zaterdag 5 april 2008

Ronde van Vlaanderen (zondag)





De première van 1913

[winnaar Paul Leman]

Het landschap plooit zich naar geweld
van wind en wielen: twaalf uren lang
fietsen bestofte mannen door stad en dorp,
hun adem stoot de stilte open,
over het stuur de lamgeslagen koppen.

Niemand had dit hier ooit gezien
een sliert van gebogen mannen op metaal,
de flikkering van tanden in de zon.
En uren zwoegen onder de wolken
die als hanen dreigen.

Een epos is geboren, eeuwen later
herleeft Sparta aan de Noordzee.
De zee die met renners spot
en zout naar hun ogen blaast.

Gent ziet een hand de lucht ingaan.
In de verte komt de Grote Oorlog aangerold;
de razernij die wiel en benen breekt.


WILLIE VERHEGGHE


Uit: Willie Verhegghe Renners sterven niet – Ronde van Vlaanderen, gedichten.
Balegem/Gent Pinguin-Poëziecentrum, 2004.
Met dank aan Paul de Cloedt, foto-impressie

vrijdag 4 april 2008

Tijdens de maaltijd

donderdag 3 april 2008

Bang dat zij wakker wordt


Wintergedicht


Door godvergeten vermotregend land
van gehucht naar gehucht, hand
in koude hand, dat gevoel hoop ik
met niemand meer te delen. Als
het niet hoeft.

Maar als ik haar nu vond

in het natte gras, of ergens
in het geploegde land, wat
zou ik doen, wat zou ik.

Ik weet wel dat iedereen dood
moet gaan, maar toch zou ik
haar koude mond weer zoenen,
haar lichaam toedekken, haar
haar strelen en weer bang zijn
dat zij wakker werd.



Rutger Kopland


uit: Rutger Kopland Geluk is gevaarlijk. Amsterdam, Muntinga, 1999/2005 (4e dr.)

Een geval van serendipiteit


Tegenover Arie


Ik dacht aan mijn geboortejaar
en toen zag ik een stuiver
liggen, op zondagmorgen, de brug
naar de stad, schuin tegenover
de kroeg die door de jongens Arie
werd genoemd - de kop van Wilhelmina
geslagen in 1947
bijna goed.

Dat is sterk dacht ik, en als
ik dat gedacht heb moet ik hem
hebben opgeraapt, en als ik
hem heb opgeraapt moet ik hem
hebben meegenomen, en als ik
hem heb meegenomen moet ik hem
kunnen vinden en als ik hem
niet kan vinden, heb ik
die stuiver dan wel zien
liggen, toen op die morgen
daar op die plek?

Gedenk de dingen die je
kwijtraakt door te zoeken.


KOOS VAN ZOMEREN


[uit: Koos van Zomeren Ik heet welkom. Amsterdam,
de Arbeiderspers, 2007]

Koos van Zomeren (1946) debuteerde in 1965 met gedichten:
De wielerkoers van Hank.
Ruim veertig jaar en vijftig boeken verder verscheen in 2007 zijn tweede poëziebundel.

woensdag 2 april 2008

Waarom de wereld niet in ons hoofd past


KRUIM


Wat heel is, kunnen wij niet zien, het is
te groot, het past ons niet en niet
in onze hoofden

maar wat aan mootjes, haksel is, verkiezeld,
kruim, gepureerd, verstoven of ontbonden -

al het verdeelde zit voorgoed in ons.


Eva Gerlach




Kruim van Eva Gerlach verscheen oorspronkelijk bij uitgeverij Herik (Landgraaf, 1997), als bundeltje van 12 gedichten, een grafisch kleinood met prenten van Co Westerik.
Later werd de cyclus opgenomen in Gerlach’s gedichtenbundel Niets bestendiger - Amsterdam, Arbeiderspers, 1999.

Waardig



SOSTENUTO


Raak met je hand de hemel aan.
Neem het stof van de sterren af.
Klim op de hoogste tak. Zing.
Bedek met je hand de stad.
Verf de duisternis groen. Of oranje.
Drink het water van de zee tot de laatste teug.
Buig het leven zoals rondtrekkende worstelaars
het ijzer buigen op het marktplein.
Begin het heelal van voren af aan – eerst met leem

en met slijk.
Steek dezelfde rivier twéémaal over.
Maak vuur van ijzer. Steen van sneeuw.
Zeg mij dat niets onmogelijk is.
Zeg mij dat niets onmogelijk is.


Násos Vayenás


Uit: Násos Vayenás De knieën van Roxani (1981).
In: Biografie en andere gedichten – vertal. Marko Fondse en Hero Hokwerda. Amsterdam, Het Griekse Eiland, 1990.

dinsdag 1 april 2008

'Kindervers', een come-back


Schrijver Wiel Kusters was in de jaren tachtig, begin jaren negentig een begenadigd maker van 'kindergedichten'. Met illustrator Joep Bertrams oogstte hij veel lof voor de kwaliteit van achtereenvolgens Salamanders vangen, Het veterdiploma en Een beroemde drummer. De eerste bundel werd in 1986 voor het tekenwerk meteen bekroond met een Zilveren Penseel.

In NRC Handelsblad van 28 maart jl. verbrak de dichter-essayist en hoogleraar, na bijna veertien jaar, het zwijgen. "Geïnspireerd door zijn vierjarige kleinzoon schrijft Kusters tegenwoordig weer af en toe een kindergedicht," aldus het Cultureel Supplement van de krant.
Het kan niet lang meer duren of daar komt een nieuwe bundel van. Bij Querido waarschijnlijk.

Kusters houdt zelf
overigens niet van een onderscheid tussen 'kinderpoëzie' en verzen voor volwassenen.
Een gedicht moet geschreven zijn voor alle leeftijden, vindt hij, zonder zulke grenzen.

Hoor hoe Annie M.G. Schmidt - of misschien wel Pierre Kemp - hier tussen de regels meeluistert:



OP DE BOERDERIJ


Eerst ga ik het varken wassen
dan ga ik de kippen kammen
en het bruine paard verrassen
met lekkere bruine boterhammen

Ik ga een heel klein lam optillen
ik ga de grijze ezel strijken
ik moet de dooie vos nog villen
en eens naar de mestvaalt kijken

Dan moet ik de pauw verschonen
en de grijze duif opvouwen
misschien daarna de egel klonen
en de muis laten miauwen

Tenslotte de konijnen lappen
en de boze buldog blussen
dan nog uit mijn klompen stappen
en eindelijk eindelijk jou gaan kussen



(Wiel Kusters)