maandag 30 juni 2008

Ik wou dat ik je ergens vinden kon


toen ik nog in een middeleeuws
kasteel woonde en de wereld
plezierig voortreed, was ik ridder
en slotvoogd van mijn genot

maar nu woon ik op een klein
kamertje en in een vreemd huis
door mijn ogen echter stroomt het
water en op de rots van mijn oor

zingt de Lorelei


*

ik wou dat ik je ergens vinden kon
de nacht is uitgegaan als een kaars
de wind heeft haar uitgeblazen
waar komt de muziek vandaan?

de wereld heeft haar versierselen afgedaan
er is een kaal huis, red mij, kom;
ik wil niet alleen zijn

maar ik weet dat je nergens bent
alleen zal ik leven
alleen doodgaan.

HANS LODEIZEN



Hans Lodeizen (eig. Johannes August Frederik) stierf enkele dagen voordat hij 27 jaar zou zijn geworden in de zomer van 1950 in Zwitserland, in een sanatorium in Lausanne. Lodeizen had last van een slechte gezondheid en hij leed aan leukemie.
Kenmerken van zijn enige bij leven verschenen bundel uit 1949 zijn melancholie, een romantisch verlangen en vooral de ontoereikendheid daarvan.
De rest van zijn werk werd na zijn dood door J.C. Bloem, Jan Greshoff en Adriaan Morriën samengesteld met als titel Het innerlijk behang en andere gedichten (1952), uitgegeven door Van Oorschot in Amsterdam.
De twee gedichten hierboven zijn afkomstig uit deze bundel (1989, 15e druk).
Voor het kleine maar mooie oeuvre dat Lodeizen naliet werd hem in 1951 postuum de Jan Campertprijs toegekend.

Geen opmerkingen: