dinsdag 2 november 2010

Herinnering aan Harry (1)



HET INCIDENT TE MAINZ *


Rheinreise, am 9. Juni 1984

In den Schleusen hab' ich einen hohen Aufblick
zu den Kaimauern von Silber & Schwarz

Ein Luxusgefangener, ein Dichter…


Zo was daar, zomer 1984, die Rheinreise. Dichters uit de landen waar de rivier de Rijn door of langs stroomt, waren aan boord geïnviteerd van het Rijncruiseschip Deutschland, voor die gelegenheid omgedoopt tot Das Narrenschiff.
De Nederlandse delegatie viel te onderscheiden in een 'Rotterdamse' en een 'Amsterdamse'.
De 'Rotterdamse' bestond uit het echtpaar Buddingh’, Cees en Stien, de arbeidersdichter Wim de Vries ‘uit Puttershoek’ en mijzelf. Gevieren deelden wij een coupé in de internationale trein naar Bazel, het startpunt van de boottocht.

En… Bob den Uyl! Die zwierf op dat moment door Duitsland en zou zich in Bazel bij het reisgezelschap voegen.

De 'Amsterdamse' delegatie was veel groter: Harry Mulisch, Remco Campert, Cees Nooteboom, Gerrit Kouwenaar , Bert Schierbeek en Bernlef.

Adriaan van Dis was mee als journalist.
Verder waren nog van de partij Louis Ferron uit Haarlem en Wiel Kusters uit Maastricht.
Wij werden culinair enorm in de watten gelegd. Iedere ochtend was er een reusachtig ontbijt. Middagmaal en avond werden bovendien rijkelijk met drank besprenkeld. Dichters zijn “heelalcoholici”. Dus dat beviel goed. Al te goed.
Bovendien werd tussendoor van elke Wijnberg die de boot passeerde de Spätlese te proeven aangeboden. Ik kan me niet herinneren ooit zo continu in de lorum te zijn geweest als op die Rijnreis.


Ik herinner me ook dat Remco Campert geheel roze was aangelopen. Naar zijn mening omdat hij te lang aan het dek in de zon gezeten had. Nee, Remco, dichtte een van zijn collega’s toen, dat komt / doordat jij een zuipschuit / op een zuipschuit…
Af en toe legde de Deutschland aan bij een Rijnstad en moest er - met voordrachten - opgetreden worden.

Eenmaal werden wij geacht bovendien zelf voor ons avondeten te zorgen..!
Dat was in Mainz.

Op een of ander manier functioneerde Harry Mulisch als 'leider' van de groep.
De Olympiër was zeer met mij ingenomen. Het was in de tijd van de kruisrakettenkwestie. Ik had in de Volkskrant de stelling ingenomen – niet als dichter, maar in mijn andere hoedanigheid, die van jurist - dat kruisraketten oorlogsrechtelijk bezien verboden wapens zijn.
Harry Mulisch, mordicus tegen plaatsing van de kruisraketten, had dat artikel gelezen. Ik kon geen kwaad bij hem doen!
Meestal ontbeet ik ’s ochtends aan het Rotterdamse tafeltje. Dus met de beide Buddingh's, Wim de Vries en, uiteraard, Bob den Uyl, eigenlijk de enige ‘echte’ Rotterdammer onder ons.

Bob bleek geobsedeerd door Mulisch. Hij hield het Amsterdamse tafeltje goed in de gaten: "Kijk, hij neemt zijn pijp uit zijn mond. Nu gaat Hij Spreken! De Olympiër, zo noemen die grachtengordeltypes hem! En dat laat hij zich aanleunen!"

Die avond in Mainz verkeerde ik in het gezelschap van Mulisch, Ferron en Adriaan van Dis. De laatste bleek voor ons een tafeltje gereserveerd te hebben in een werkelijk overvol Balkanrestaurant.
Terwijl wij daar aan het voorgerecht zaten, kwam plots Bob den Uyl het restaurant binnenwaaien. Hij zag ons. En verstijfde! Mulisch! Hij keek duidelijk rond of hij niet ergens anders kon gaan zitten. Maar, nee, het restaurant was werkelijk stampvol. Dus moest hij wel bij ons aan tafel.
De heren Van Dis, Mulisch en Ferron knikten hem vriendelijk toe, maar gingen vervolgens rustig verder met hun Exclusieve Herengesprek. Bob had alleen mij.
"Mijn kat is overleden", zei Bob. Hij had die middag naar huis gebeld en toen was hem dit droeve nieuws meegedeeld... Hij zag er ontdaan uit. Hij had ook gedronken. Aangenaam gezelschap was Den Uyl sowieso niet als hij had gedronken, en nu dus al helemaal niet.

De boot zou stipt om tien uur vertrekken. Het was inmiddels half tien, we moesten er nog naar toe lopen, en bovendien afrekenen. Een ober kwam met de rekening. Het was, als we naar boven zouden afronden voor een fooi, 300 mark.
"Mooi", zei Mulisch "dat is dan voor ieder van ons 60 mark…"
"Nee", meende Bob, "ik heb veel minder gehad dan jullie."
Hij pakte de rekening en begon minutieus te tellen hoeveel iedereen, met name hijzelf, precies bijdragen moest.
Het was duidelijk dat wij in dat barstensvolle restaurant, met niets dan gejaagde obers, ons geen langdurige discussie over de rekening konden permitteren. De tijd drong!
Weer nam Mulisch doodbedaard zijn pijp uit zijn mond en zei:
"Maar, Bob, dan bewandelen wij toch de Koninklijke Weg! Dan houden wij je toch vrij! Dan betalen wij anderen, ieder van ons 75 mark." Zo gezegd, zo gedaan.

Op de terugweg naar de boot liep ik naast Mulisch en Ferron.
Bij de Olympiër verliet weer eens de pijp de omheining zijner tanden.
"Heeft die Bob iets tegen mij?" vroeg Harry.
En Louis Ferron, nooit te beroerd voor wat Haarlemmer olie op de golven - God hebbe zijn ziel – antwoordde toen: "Harry, jij bent een Olympiër. En Bob is maar een eenvoudige Rotterdamse volksjongen. Die kijkt hoog tegen je op. Maar eigenlijk mag hij dat niet van zichzelf, begrijp je?"
"Tja, dat moet het wel zijn", zei Harry, en stak zijn pijp terug in zijn mond.
Ik besloot deze twee Heren even alleen te laten en keerde mij om naar de ‘Rotterdamse Volksjongen’, die een twintigtal meters achter ons liep.

Bob, tot mijn verbazing, juichte!
"Híj heeft voor mij betaald! Híj heeft voor mij betaald!"

Aldus vond in Mainz, in de junidagen van 1984,
de overwinning plaats van 010 op 020…



MANUEL KNEEPKENS



* Toespraak gehouden bij de presentatie van Fraaie vergezichten die onze reis vergallen -
postuum verschenen gids bij een wandeling door Rotterdam aan de hand van Bob den Uyl
(uitgeverij Douane, maart 2010).

Geen opmerkingen: