donderdag 6 augustus 2009

Met haar eigen sjaal


GEZICHT OP WENCESLASPLEIN



Ze knippen het haar van een vorstenkind.

Krullen vallen op de altaartreden
als raakgeschoten kleiduiven.
Zijn oma Ludmila is hem een schild.

Nog even maar. Ze wurgen haar
met haar eigen sjaal.


De bronzen ruiter op het plein
glimt in de zon. Uit de flanken
van zijn paard slaan vlammen,
werpen gloed op de figuren aan de voet.

De geschiedenis is een scherp zwaard:
zijn broer besteeg de troon.

Ik leg bloemen voor Palach neer.
Een stoet engelen vaart ten hemel,
die ene laatste vervloeiend met het vuur.

Dit is een stad van almaar onderweg.
Een stad van de golem, met of zonder sjem.

Ik ben louter een vleugje adem.

Wist de mens maar eens waarom hij praat.

Ontroerde ogen zijn beduidend belangrijker.
Het is bedrukt bij de dom. Bloed aan de deurknop.

Al duizend jaar. De vrome vorst ziet me aan:
ABEL EN KAÏN WAREN OOK BROERS

OF WAS HET ANDERSOM?


© Jana Beranová


Uit: Jana Beranová Kiskassend gedicht. Breda, De Geus, 1996

Geen opmerkingen: