vrijdag 30 april 2010
Vaderland
AFSCHEID
Morgen vertrek ik! — Morgen, als de stralen
jou weer beschijnen, o vallei,
ben ik ver weg, de keus stond mij niet vrij,
het heimwee doet zijn best mij in te halen.
Je weet, ik hou niet van aanstellerij. De
allerhoogste liefde voor de taal en het
vaderland verbieden een banale
afscheidsgroet. Mijn vaderland ben jij.
De rust die jij me schonk door de verschieten
vanaf jouw bergen — eindeloze schoonheid,
een rust die ons ontslaat van alle zorgen —
ik zal er in de wereld van genieten;
Jouw zwijgen dat een diep begrip tentοοnspreidt.
Het ga je goed vallei. Adieu! Ik vertrek morgen.
Peider Lansel
Gedicht uit 1909 van Peider Lansel (1863-1943, Zwitserland),
- via het Duits uit het Retoromaans vertaald door Gert Jan de Vries -
in: 500 Gedichten die iedereen gelezen moet hebben - de canon van de Europese poëzie, samenst. Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries. Amsterdam, Meulenhoff, 2008
donderdag 29 april 2010
Republikeins raadsel (1)
MABELGATE
Eerst sliep zij met een Onderwereld-
prins
dat bleek zwaar verboden
Toen sliep zij met een Bοvenwereld-
prins
dat bleek zwaar verboden
Nu slaapt zij
zoals voor een Prinses
betaamt
o
op een erwt!
© Elsbeth Lambermont
Vandaag, aan de vooravond van koninginnedag, verschenen:
Elsbeth Lambermont Oranje Blues, gedichten, Rotterdam, Douane, 2010.
De dichteres gaf haar debuutbundel dit motto mee:
Bij koorts nemen de ogen
de kleur blauw minder goed waar
en ziet de wereld er oranje uit
- ontleend aan de wetenschapspublicisten Hein Meijers & Simon Rozendaal in hun Groot lexicon van nutteloze feiten,
over 'dingen die u liever niet had geweten' (2006) -
woensdag 28 april 2010
In onbeschrijfelijke kleuren
"HET UUR IS GEKOMEN"
- St. Matth. XXVI 45.
Langzaam maar zeker schijnt het einde onzer ballingschap in zicht te komen, maar nog niet het einde der ellende. Het getal tyfuszieken en diarree-patiënten is nog steeds zeer groot. Op 12 april, 148 doden; 15 april, 220 doden. Duizenden zijn zwaar ziek of tot het uiterste verzwakt vlak voor de bevrijding en verder ook nog tijdens en na de bevrijding. Men hoort overal het roepen en klagen om thee en koffie. De dorst is een nog grotere kwelling dan de honger.
Daar tussendoor duizenden nieuwelingen uit alle mogelijke kampen, die reeds bevrijd zijn, en waarvan de gevangen getransporteerd worden naar nog niet bevrijde kampen.
Met vijf tot zes mensen in twee bedden, met zeven man in één kastje. Er moet nu zoveel mogelijk geholpen worden in deze ontzettende nood.
Maar beter dit, dan de voortdurende vrees voor evacuatie, die misschien voor haast allen de dood zal betekenen. Reeds sinds zondag 22 april staat het hele kamp klaar, gezakt en gepakt met ons weinige hebben en houden om aan te treden voor de evacuatie. Altijd weer nieuwe geruchten over onze afmars. Al het overbodige is reeds verbrand met grote hopen rommel.
Het is wild in het kamp en de weinige S.S.-ers weten niet meer wat te beginnen. De een beveelt iets, weer een ander herroept dit bevel. Hoeveel S.S.-ers er nog in het kamp zijn weet niemand. Alleen weten wij, dat er iedere nacht honderden vertrekken.
[...]
Op 24 april wordt voor de eerste keer geen appèl meer gehouden. Om acht uur pas deze morgen zijn de Joden vertrokken. Zij hebben er gestaan van de vorige dag 's middags tot nu toe. Waar gaan zij heen? Velen van hen zijn totaal uitgeput. Reeds 60 lijken zijn door de Russen weggebracht naar de lijkenkamer. In de nacht zijn nog 400 Joodse vrouwen aangekomen uit Kaufenring. Zij zijn onmiddellijk verder gestuurd. Om 10 uur komt het bericht dat de Joden in wagons zijn gestopt door de S.S. In het Revier alleen vandaag al 150 doden. Men weet niet meer waar zij vandaan komen. Overal op de blokstraatjes liggen lijken, die niet eens meer worden weggehaald.
[...]
Op 26 april, om 11 uur: de Joden staan nog steeds in de gesloten goederenwagons. Zij kunnen blijkbaar niet meer vervoerd worden wegens gebrek aan lokomotieven. De Russen uit het kamp hebben met gasmaskers op 700 doden tussen de andere halfdoden en stervenden moeten uithalen.
Tegen 4 uur in de namiddag komt al weer een transport nieuwelingen van buiten het kamp, geëvacueerd uit andere kampen. Bij honderden liggen zij op de grond, totaal uitgeput, hongerend en stervend op de appèlplaats. Een van de politiemannen schreeuwt: "Wie nog leeft moet zich melden." Slechts enkele armen gaan nog omhoog, de meesten kunnen zelfs dit niet meer doen!
Een van hen vertelt dat zij met 2400 mensen uit Buchenwald vertrokken waren, al 14 dagen geleden. Zij hadden geen eten of iets anders voor onderweg meegekregen. Hoevelen zijn er nog levend hier aangekomen?
Wij staan bij dit alles machteloos.
[...]
Om 12 uur 's nachts is het stil, geen schieten, geen vliegers. Onheilspellend stil. Zullen de Amerikanen weldra komen of zullen de Duitse bommen weldra vallen om ons allen te doden, zelfs nu nog?
Om 10 uur worden nationale commissies uit gevangenen van alle landen samengesteld. Het kan nu toch niet lang meer duren?
Om 11 uur een lang en aanhoudend signaal der sirenes. Wat betekent het? De pantserwagens zijn dichtbij, menen wij.
Om 2.30 uur vergadert het internationaal comité. Er zijn nog 32.000 mensen in het kamp en levensmiddelen zijn er nog voor één dag. Er zijn geen medicamenten meer, 2/3 is ziek, duizenden zijn stervend. Boven alles moet de rust en de orde bewaard worden.
Om 3.30 uur is de S.S. bezig onze Rode Kruis-pakjes te plunderen.
29 a p r i l i s d e g r o t e d a g d e r b e v r i j d i n g. Het belooft een heerlijke lentedag te worden. Een zacht windje waait door het kamp. Het zware, nachtelijk, nevelig wolkendek trekt langzaam op. De zon boort er zich doorheen en in onbeschrijfelijk schone kleuren en tinten verft zij de hemel rozerood. Het is een betoverend schouwspel, lijkend op een mooie staalkaart met de schoonste kleuren, die zich als een machtige, prachtige koepel welft over de aarde. Het is 6 uur in de morgen. Uit het commandogebouw bij de ingang waait de witte vredesvlag.
God zij geloofd en gedankt.
Het kamp wordt dus niet verdedigd, maar overgegeven.
Joh. Rothkrans*
Ooggetuigeverslag van de laatste aprildagen van 1945 door overlevende van Dachau, het oudste concentratiekamp in nazi-Duitsland, uit:
J. Rothkrans Dachau, hel en hemel - Simpelveld/Roermond IMP (1957).
* Rothkrans was een rooms-katholiek priester en kapelaan te Simpelveld, die in november 1941 na verraad in zijn parochie wegens anti-NSB-opmerkingen werd gearresteerd, langdurig verhoord, vastgezet en via een aantal Duitse gevangenissen voorjaar 1942 definitief werd verbannen naar het concentratiekamp Dachau.
De bevrijding van Dachau - Auschwitz was destijds een nog nauwelijks bekende naam - is morgen precies 65 jaar geleden.
Hekwerk in Dachau
dinsdag 27 april 2010
Schuld
GEHEIME LIEFDE
(Gizli sevda)
Je had toch ooit een vriendin
Zeven of acht jaar geleden,
Ik kwam haar gisteren tegen
Ze was blij toen ze mij zag.
Midden op straat bleven we staan
En we praatten over ditjes en datjes,
Ze was getrouwd, had kinderen
Een dochtertje en een zoon.
Ze vroeg naar jou
Ik zei, hij is niets veranderd,
Je weet wel...
Ze begreep het.
Ze was gelukkig, hield van haar man,
Ze hadden nu een eigen huis...
Alsof ze een schuld meetorste,
Deed ze de groeten aan jou.
BEHÇET NECATIGIL (1916-1979)
- vertaling: Erik-Jan Zürcher -
Uit: Moderne Turkse Poëzie - Mehmet Emin Yildirim, Sytske Sötemann en Mehmet Çetin (samenstelling).
Amsterdam, Atlas, april 2010. Oorspr. public. in Evler (1953).
GIZLI SEVDA
Hani bir sevgilin vardi
Yedi sekiz sene önce,
Dün yolda rastladim
Sevindi beni görünce.
Sokakta ayaktistü
Konuştuk ordan burdan,
Evlenmiş, cocuklara olmuş
Bir kaz, bir oğlan.
Seni sordu
Hiç değíşmedí, dedim,
Bildiğin gibi...
Anlıyordu.
Mesutmuş, kocasini seviyormuş,
Kendilerininmiş evleri..
Bir suçlu gibi ezik,
Sana selâm söyledi.
Behçet Necatigil
zondag 25 april 2010
Zonder stok
TWEE HONDEN
Floortje
Onze hond is van de dood gestorven.
Ze moest een spuitje voor de slaap,
een tweede tegen het ontwaken.
Mam huilt en legt een bloem op haar lijk;
beslissen om iemand te laten gaan, dood,
is een soort van schuld, al is een hond
niemand. Nu hoeft ze nooit meer om te vallen
of hijgen zonder reden, of weten dat ouwe
honden sjokken moeten zonder stok.
*
TWEE HONDEN
Birgiet
De dood is me schrikken. Ik raak er
niet aan gewend. Nu is het de dochter van
onze hond die dood is, dood: het bloeden
wou niet stoppen. In haar plaats loopt
onverschillig de poes achter mam aan
die door moet. Nee, ze leert niet hoe
te blaffen. Stil streelt haar staart
langs moeders benen, een soort van trotse
troost. Triomferen is katten niet vreemd.
© Ted van Lieshout
Uit: Ted van Lieshout Van, Als & Och Amsterdam,Leopold, 1995
Nieuw uitzicht
RISICO
We weten niet wat de bergen
vandaag met ons zullen beginnen.
We hebben voedsel en drank en
stevige schoenen. En we vertrekken.
De top en niets anders verwacht ons.
Een nieuw uitzicht op de wereld. En
misschien komt een moment waarop
we niet hoger meer durven en
evenmin nog terug. Wanneer het
duister valt en de bergen rondom
dus toch ongenaakbaar en wij die
dat altijd al hebben geweten.
Marc Tritsmans
- poëziekaart van Plint, Eindhoven, 2004 -
zaterdag 24 april 2010
Iets om te aaien
KATTENVERSTAND
(Kedi Aklı)
Ik had niets meer te zeggen waar het verdriet betreft
Mijn liefde sleet bij slechte vrouwen in smerige duisternis
Ik voldeed niet, nieuwe mensen kon ik niet bereiken
Misschien bleef ik wel dood liggen ergens in een steeg
Wie kan het schelen, maar ik kon mezelf niet overtuigen
Ik pas niet bij oude ramen en bemost water
Misschien bleef ik wel dood liggen ergens in een steeg
Ik had kinderen die gewekt moesten worden zij lagen te slapen
Had ik kort of lang geleefd, had ik recht op sterven als nachten jaren
op zich lieten wachten
Zeg niet waar komt die kat vandaan, ik liet de deur immers op een kiertje
Onze handen willen iets om te aaien in hun eigen warmte
Mijn liefde sleet bij slechte vrouwen in smerige duisternis
Wat goed dat ik een kat genomen heb, ik begon te denken volgens het zwart-witte
verstand van katten
Een kat dus, die het jong wurgt als hij het als obstakel ziet voor zijn liefde
Mijn zeeën hadden zich niet teruggetrokken
Ik keerde terug naar het licht dat sterker is dan de verscheurde nacht
Men huilt om jonge poesjes onder kinderloze moeders
Zeg niet waar komt die kat vandaan, ik liet de deur immers op een kiertje
Ik had kinderen die gewekt moesten worden zij lagen te slapen
Wat deed ik dat goed, in hun slaap
Arif Damar (geb. 1925)
- uit het Turks vertaald door Hamide Doğan -
In: Moderne Turkse Poëzie - Mehmet Emin Yildirim, Sytske Sötemann en Mehmet Çetin (samenstelling). Amsterdam, Atlas, april 2010.
Bovenstaand monumentaal - tweetalig - boekwerk werd vanmiddag door de uitgeverij, vertalers en Leidse turkologen ten doop gehouden bij de nog jonge boekhandel De Balustrade in Rotterdam-Delfshaven. Met veel lekkere Turkse bakkerswaren, hapjes, drank en muziek.
Naast vertalingen van groten als Nâzim Hikmet bevat dit - tweetalig - overzicht van ruim 700 pagina's ook werk van tientallen jongere, in West-Europa minder bekende dichters uit het Turkse taalgebied.
Het is voor het eerst dat hun gedichten zo royaal en breed worden gepubliceerd in het Nederlands.
Uit schrik
KIER
Laat dit niet alles zijn, dit leven stil en donker
Als het maandelijks bloeden van de vrouwen.
Laat mij van iemand zijn, maar ook niet zo volstrekt
Dat ik verdwijn, in haar, in hem, of weg moet gaan
Omdat geen mens mijn menselijk gewicht kan tillen.
Uit schrik voor mijn gezicht schrijf ik dit op.
Altijd ben ik onderweg. Ik vind geen rust
Bij mij, ben bang als jij mijn trage stap hoort branden
Op de koude tegels in de gang naar jou.
De deur gaat open. En zoenend en stom onderzoeken je lippen
De sombere man die jou zwijgend staat aan te blaffen
Met liefdesgedichten. Geef hem je bed. Laat alle deuren
Op een kier.
Leonard Nolens
Uit: Leonard Nolens Liefdes verklaringen, Amsterdam, Em. Querido, 1990
Voor het laatst
TOT ZICHZELF
(A se stesso)
Nu krijg jij rust voor immer,
ο moegestreden hart. De laatste waan,
die ik eeuwig achtte, is vergaan. In ons
is hoop en hunkering
naar dierbare illusies uitgeblust.
Vind eeuwig rust. Genoeg,
genoeg heb jij geklopt. Niets is 't nog waard
dat jij beweegt, en de aarde
verdient geen zuchten. Bitter en mistroostig
is 't leven, verder niets, en slijk de wereld.
Kom tot bedaren. Wanhoop
voor 't laatst. 't Onzalig lοt schonk ons geslacht
niets dan de dood. Veracht voortaan jezelf
en de natuur, dat kwaad
dat in 't geniep tot aller schade heerst,
en 't zinloos niets van alles wat bestaat.
Giacomo Leopardi
- uit het Italiaans vertaald door Frans van Dooren -
Uit: Giacomo Leopardi (1798-1837) Zangen/ Canti, Baarn, Ambo, 1991
donderdag 22 april 2010
Vergeten
woensdag 21 april 2010
Groter nut
DE ZOJUIST ONTEIGENDE VOLKSTUIN
De zojuist onteigende volkstuin
(ten bate van groter nut: parkeerplaats
of de weg er heen)
bevatte nog allerlei moois
een meidoorn bijna bloeiend
een moerascypres zelfs, kaal nog
en wachtend als zoveel andere bomen
Bulldozers likken hun grage bekken
Zoveel uitvinders als er zijn
is er niet één - of uiteindelijk een uitvinderes
die een worm uitvindt tegen beton
een klein apparaat tegen rechtlijnigheid
een opblaasmiddel tegen
voor niets dan besturen geschikten?
Puin is het nu
Zelfs het gras is verbrand
dood haar op een nooit goed gevoegd hoofdje
Stof waren we, tot stof willen ze
- de nooit aflatende ingrijpers -
ons terug dwingen.
Dick Hillenius
Uit: Zonder verbeelding geen tuin [samenst. Paul Geerts], Amsterdam/Antwerpen, Contact, 2003
dinsdag 20 april 2010
Blootsvoets
Ze gingen zitten onder de olijfbomen in de namiddag
ze zeefden het grauwe licht
tussen hun dikke vingers
ze zetten hun kogeltas neer en overdachten
hoeveel smart er gekleefd zat
op het pad van de nacht
hoeveel verdriet in de knop van de witte malve
hoeveel dapperheid in de ogen van
het blootsvoetse kind dat de vlag draagt.
Yánnis Rítsos
- vertaald uit het Grieks door Guido Demoen -
Uit: Yánnis Rítsos Romiosýni en andere gedichten.
Kortrijk (B.)/Ithaca-Altea (Sp.), Point Editions Int. nr. 69, tweetalige uitgave Grieks-Nederlands, 2005
Danshuis
APPELS KOPEN
kruimelig rijp verdriet spiegelt haar
in de bakken van de marktkoopman
delicaat is zij die van appels houdt
hij ziet dat hij ziet haar weerbarstig
lachend om zijn zoetzure grappen
't liefst trekt hij een knipmes nu
en toont haar de helften ruwe pit
ze twijfelt voor wat lijkt een vruchtloos uur
krap aan haalt ze de laatste bus
als zij naar het danshuis gaat
draagt ze een mand vol rode wangen
daar aan haar zongekleurde armen
bedelen kindmannen hangend
om watervrucht mee naar dakhuis dak
maar zij komt voor het dansen
als zij komt
komt ze voor het dansen
als zij komt gaat alles dansen
mag een gospelgilletje over komen varen
uit het zuiden van tabak ver amerika
mijn slotheupen willen wiegen
zich in haar leegte wagen
tot dageraad me komt breken
en zij weer naast me slaapt
© Tsead Bruinja
Uit: Tsead Bruinja Dat het zo hoorde, Amsterdam, Contact, 2003
zondag 18 april 2010
zaterdag 17 april 2010
Vriendschap
Ik wist het sinds december en stelde de waarheid
uit tot ik haar las. Zelfs tijdens de slapeloze
nacht die ik in je straat heb doorgebracht.
Zozeer in beslag genomen door een afscheid
tussen levenden. Ik logeerde op nummer acht.
Dichter zouden wij elkaar nooit meer naderen.
Tegen beter weten in bleef ik je verwachten
op Poetry International. In de bar van Hotel Central
waar je zo dikwijls mijn tongval aandachtig imiteerde.
Geen junimaand ging voorbij zonder dat wij
hadden afgesproken dat je naar Antwerpen zou komen.
Ik ben het blijven geloven tot ik je
in ademnood uitgesproken woorden aanhoorde.
In de zaal waar ik een jaar voordien nog
onnozel van vreugde staande applaudiseerde,
nam ik mij voor je te schrijven.
Ik wachtte tot nu en schaam mij zeer.
EDDY VAN VLIET
Uit: Half slapend in een hotel vol gedichten in de maak, in:
Kijk, het heeft gewaaid - Veertig jaar Poetry International Festival (1970-2009) in Rotterdam. Veertig jaar in veertig gedichten, red. en samenst. Janita Monna, Amsterdam / Antwerpen, De Arbeiderspers, juni 2009.
De dichter en collega die Eddy van Vliet verwachtte in Hotel Central, de 'poëtenverblijfplaats' van het festival, was Hans Faverey. Wegens ziekte kon Faverey niet naar Rotterdam komen. Faverey (1933) overleed in de zomer van 1990, toen de Belgische dichter-jurist Van Vliet sinds 1973 al meer dan drie Poetry-optredens op zijn naam had staan.
Eddy van Vliet (1942) stierf in 2002.
Veruit
JAN NOLTEN
Duizend maal verteld, daar
boven op de Maasberg,
een jonge slungel die in de slot-
klim op de Puy de Dôme
Robic, Bartali en Géminiani
uit de wielen reed
maar in het zicht van de meet
door Coppi himself
werd achterhaald,
't was veruit
zijn mooiste
nederlaag
© Miel Vanstreels
Uit de reeks "Maas, Peel & Mijn" van Miel Vanstreels in wielertijdschrift De Muur, nr. 26,
oktober 2009 (Amsterdam, L.J.Veen)
Zondag, met start in Maastricht en finish op de Cauberg in Valkenburg, een nieuwe editie van de enige Nederlandse wielerklassieker: de Amstel Gold Race. Lengte: 257,8 km. Profieltype: "Zwaar heuvelachtig/licht bergachtig", over voorjaarshellingen en door dorpjes in het glooiende decor van Zuid-Limburg.
Een koets met geleerden
NATUURLIJKE HISTORIE
Heel vroeger hadden de mensen niets anders
te doen dan naar de sterren te kijken.
Ze hingen wat rond bij een bron en leefden van
noten en vijgen.
In vorige werelden was er of stront of niets dan
hel engelenzang uit zeer strenge engelenstrotten.
Er was ooit een wereld waar zwaluwen zwijnen
knipten en schoren, voor niets.
Er was eens een tuin, een lusthof met
onaanraakbare bomen,
een pad vervoerde een kar, geladen met boeren,
vervolgens een koets met dichters en denkers,
een koets met geleerden, techneuten en klerken,
daar achteraan een wagen vol tweedracht en
twijfel. En zaad.
© Juliën Holtrigter
Uit: Juliën Holtrigter Het verlangen te verdwalen Amsterdam, De Harmonie, 2004
vrijdag 16 april 2010
As over het eten
DE ZOMER IS GRIJS DEZE ZOMER
De zomer is grijs deze zomer
helder maar grijzer, doorzichtig maar zwaarder
alsof er een haarfijne as daalt over het eten
alsof men een eender lichaam geleden
kijkt naar zijn vader die beige en levend
het gazon van het paradijs maait
de zomer is grijs als melk in een beker
als brood in een oorlog, men hoort
het donker onder de stenen
© Gerrit Kouwenaar
Uit: Gerrit Kouwenaar Helder maar grijzer, gedichten 1978-1996. Amsterdam, Em. Querido, 1998.
dinsdag 13 april 2010
Onzichtbaar
DE BUIGZAAMHEID VAN HET VERDRIET
in een wereld van louter plezier
kwam ik haar tegen, glimlachend,
en ze zei: wat liefde is geweest
luister ernaar in de bomen
en ik knikte en we liepen nog lang
in de stille tuin.
de wereld was van louter golven
en ik zonk in haar als een lijk
naar beneden het water sloot
boven mijn hoofd en even
voelde ik een vis langs mij strijken
in de stille zee.
dag zei ik tegen haar dag kom
ik je nog eens tegen, glimlachend
maar de wind blies weg
haar gezicht in het water
en ik knikte en ik werd onzichtbaar
in het stille leven.
Hans Lodeizen
Oorspr.in: Het innerlijk behang en andere gedichten (1949).
Later opgenomen in: Hans Lodeizen (1924-1950) Verzamelde gedichten - bezorgd door Wiljan van den Akker, Redbad Fokkema en Mirjam van Hengel. Amsterdam, Van Oorschot, 1996.
maandag 12 april 2010
Lippenstift
Ik zie haar nog wel eens
blond en aangepaste lippenstift
verkreukeld perkament van dichtbij
een vrouw met bontjas in een bus
tas dichtbij haar
lippen dicht op elkaar want je weet
nooit wat er kan gebeuren
de ogen vosachtig wantrouwend
achter de kooi van een modieuze bril
dan zit ze op de bank en praat
ratelend uit een oud plakboek
en kijkt me aan
haar buik is leeg
de eierstokken reeds lang verwijderd
één koude oorlog heb ik daar vertoefd
en moet toen reeds, in '43 , afscheid
hebben genomen.
© Hans van de Waarsenburg
Uit: Hans van de Waarsenburg Tussen nat mos en een begrafenis,
Amsterdam, Nijgh & Van Ditmar, 1973
Pasgewassen trams
HET LIED VAN HET MORGENLICHT
Ik groet het morgenlicht maar of het zich laat groeten
de voeten der voorbijgangers laten zich beter groeten
wij moeten zeggen zij ondanks het morgenlicht
ik knik ze toe houd moed zeg ik het licht maakt je toch blij
ze knikken terug maar ze geloven niet ze gaan voorbij.
Het morgenlicht houdt zich nu bezig met de dingen
de pasgewassen trams de rails het draad erboven
de fietssturen de ramen en de raamkozijnen
de dingen kunnen in het morgenlicht geloven
het water van een gracht wordt zonder kleren aan
zo heilig als de heilige sebastiaan.
En ook de kar de man ernaast de haring op de kar
zij roepen eensgezind en zonder dat zij opzien baren
het morgenlicht nabij en ook ikzelf ik groet
het morgenlicht maar of het zich laat groeten
wij moeten zeggen wij dit is het morgenlicht
wij moeten zeggen wij het licht is ons gezicht
wij moeten zeggen wij het licht gaat eenmaal dicht.
© Hans Andreus
Uit: Hans Andreus Verzamelde gedichten (samenst. Gerrit Borgers, Jan van der Vegt en Pim de Vroomen), Amsterdam, Bert Bakker, 1983.
Oorspr.: eerste gedicht uit Andreus' debuutbundel Muziek voor kijkdieren, reeks De Windroos nr. XII, Uitg. Mij. Holland, Amsterdam, 1951
zondag 11 april 2010
Verrekijker
B. EN NUMMERS ONTELBAAR, INITIALEN ONBEKEND
Een bergbeek in Noorwegen, eind
jaren zeventig, een verrekijker voor
vogels en buren, maar opeens
was daar mijn vader poedelend.
Zijn naaktheid nieuw, zo ook zijn
plezier. Onbewust van spionage
genoot hij zon en water, een moment
geen chauffeur of kostwinner zijn.
Ik schrok van mijn schrik, van mijn ogen
niet af kunnen houden, de kijker
uit schaamte als een geweer in aanslag.
Nu hij in zijn beste pak verteert, gluur ik
dagelijks naar prooien die poedelen.
Niemand die mij ziet. Zij genieten zichzelf.
© Peter Swanborn
Uit: Peter Swanborn Bij het zien van zijn lichaam Utrecht-Nijmegen,
De Contrabas/ BnM Uitgevers, 2007
zaterdag 10 april 2010
Scharnieren
EINDE EN BEGIN
(Koniec i poczatek, 1993)
Na elke oorlog
moet er iemand opruimen.
Een beetje orde
komt niet vanzelf.
Iemand moet het puin storten
langs de bermen van de wegen
opdat de vrachtwagens vol lijken
voorbij kunnen.
Iemand moet waden
door slijk en as,
door veren van sofa's,
glassplinters
en bebloede vodden.
Iemand moet de balk aanslepen
om de muur te stutten,
iemand moet glas in het raam zetten
en de deur in de scharnieren hangen.
Fotogeniek is het niet,
en het vergt jaren.
Alle camera's zijn al lang weg
naar weer een andere oorlog.
Bruggen moeten hersteld
en stations vernieuwd.
De mouwen zullen stuk gaan
van het opstropen.
Met een bezem in de hand
vertelt iemand nog hoe het was.
Iemand luistert
en knikt met zijn niet afgerukt hoofd.
Maar om hen heen
zijn reeds mensen in de weer
die zich beginnen te vervelen.
Af en toe zal iemand nog
onder een struik
verroeste argumenten opgraven
en naar de stortplaats dragen.
Zij die wisten
waarover het hier ging,
moeten plaats ruimen voor hen
die maar weinig weten.
Minder nog dan weinig.
Uiteindelijk zo goed als niets.
In het gras
dat oorzaken en gevolgen overwoekert
moet iemand zich neervlijen
met een aar tussen zijn tanden
en naar de wolken staren.
© Wíslawa Szymborska
- uit het Pools vertaald door René Smeets -
uit: Na de dood stond ik midden in het leven - Kopstukken van de naoorlogse Poolse poëzie, bloemlezing, Leuven (B.), Uitgeverij P, 2008.
Oók in: Wíslawa Szymborska Einde en begin (gedichten 1957-1997), Amsterdam, Meulenhoff, 1999 - in de vertaling van Gerard Rasch.
vrijdag 9 april 2010
Deksels
PLUK DE DAG
vanochtend na het ontbijt
ontdekte ik, door mijn verstrooidheid,
dat het deksel van een middelgroot potje marmite
(het 4 oz net formaat)
precies past op een klein potje heinz sandwich spread
natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd
of het sandwich spread-dekseltje
ook op het marmite-potje paste
en jawel hoor: het paste eveneens
Cees Buddingh'
In: C. Buddingh' (1918-1985) Gedichten 1938-1970, Amsterdam, De Bezige Bij, 2e dr., 1977.
Oorspr. voorgelezen op 28 februari 1966 tijdens de eerste Nederlandse theaterdichtersmanifestatie Poëzie in Carré, en opgenomen in de gelijknamige festivalbundel van presentator-organisator Simon Vinkenoog. Veertig jaren later in speciale jubileumuitgave voor de 'moeder van alle Nederlandse poëziefestivals' in theater Carré opnieuw in herdruk verschenen bij eveneens De Bezige Bij, Amsterdam (2006).
donderdag 8 april 2010
Kniediep
Duizend mijlen reizen met voeten
Van glas en zwijgend als een monnik
Tot diep in de oude oude eeuw.
De grenzen van een onecht rijk
Afpassen, hier en daar een paal
Slaan, talen horen sterven.
Slapen in de erker van een stolp,
Weten dat de akkers branden,
Dat het bloed kniediep staat
In het slachthuis.
Ontwaken in de zuiverende kou.
Het glas breken. Je voeten wassen
In de Zwarte Zee.
© Johan de Boose
Uit: Johan de Boose De vrijheid van zwijgen Gent (B.), PoëzieCentrum, 2008
Kermishond
TROPISCHE DROOM
In mijn dromen ben je hulpeloos
ik leer je stappen en dan loop je en
ontdek je andere vrouwen
ze hebben sterkere nagels en
soms staan er tropische vogels op getekend
en je geniet van deze vrouwen en
je smult van hun tropische vogels en hun spraakgebreken.
In mijn dromen verlies ik
van jou en van het leven in het algemeen
alleen op de kermis win ik
een gedrochtelijke hond die op een schurftige beer lijkt die
veertien eeuwen geleden is uitgestorven
en dan ben ik heel veel geld kwijt
en dus een gedrochtelijke hond rijker.
In mijn dromen woon ik
in een gammel tuinhuisje dat ik
deel met gedrochtelijke honden
sommigen met hartslag, anderen zonder.
Delphine Lecompte
Uit: Delphine Lecompte De dieren in mij, Utrecht/Leeuwarden, De Contrabas, 2009
woensdag 7 april 2010
Het hart dat ik niet beheer
IK HOUD VAN JE
Ik houd van je om alle vrouwen die ik niet heb gekend
Ik houd van je om alle tijden dat ik niet heb geleefd
Om de geur van het ruime sop en de geur van warm brood
Om de sneeuw die smelt om de eerste bloemen
Om de zuivere dieren die de mens niet verschrikt
Ik houd van je om lief te hebben
Ik houd van je om alle vrouwen die ik niet liefheb
Wie anders spiegelt mij dan jij zelf zie ik mij amper
Zonder jou zie ik enkel een verlaten vlakte
Tussen vroeger en vandaag
Waren al die doden waar ik doorheen loop op stro
Ik kon geen gat in de muur van mijn spiegel boren
Ik moest het leven leren woord voor woord
Zoals men vergeet
Ik houd van je om jouw wijsheid die niet van mij is
Om de gezondheid
Ik houd van je ondanks alles dat enkel illusie is
Om het onsterfelijke hart dat ik niet beheer
Je meent twijfel te zijn en je bent slechts rede
Je bent de grote zon die mij naar het hoofd stijgt
Als ik zeker ben van mezelf.
Paul Éluard (1895-1952)
- uit het Frans vertaald door Theo Festen -
Oorspr. titel Je t'aime (1952), in:
Paul Éluard Wereld met ogen van sneeuw, Amsterdam, Atheneum-Polak & Van Gennep, 1998
Niet zoveel
ALS ΜΟΖΕS HAD DOORGEVRAAGD
Moest ik mijn land verlaten: ik zou blijνen.
Stond mijn stad in brand: ik draaide οm.
Moest ik mijn kind offeren: ik weigerde.
Ζοlang jij je niet laat kennen houd ik
benen οp de grond, armen οm het kind.
Mij scheep je bij geen bramenstruik af
met 'ik ben die ik ben', een kleine vlam, een donderstem.
Mozes was iemand van zijn tijd: dankbaar vοοr het leven,
bang οm door te vragen en ook: een man,
die vragen niet zoveel.
Ik was blijνen staan bij die struik tot je verscheen.
Geen smoesjes van doeken voor ogen οmdat je straling te fel.
Mozes was brandgloed gewend, ik tl.
Kοm maar οp, zοu ik zeggen. Zeg ik nu: Kοm maar οp.
Als niet Mozes, maar ik bij Ηοreb had gestaan ging het zo:
ik: Wie ben je?
jij: Ik ben die ik ben.
ik: Ik ook.
jij: Ja, jij ook.
Dan had ik je aangeraakt en jij mij.
Was de Bijbel geen boek, maar een omhelzing.
© Marjolijn van Heemstra
Uit: Marjolijn van Heemstra Als Mozes had doorgevraagd, Amsterdam, Thomas Rap, 2010
dinsdag 6 april 2010
Haakje
IK OPEN DE GORDIJNEN
Ik open de gordijnen voor ik ga slapen,
ik wil het levende duister zien als ik ontwaak,
en het bos en de hemel. lk ken een graf
dat geen luik naar de sterren heeft.
Nu is Orion opgekomen in het westen, altijd jagend -
hij is niet verder gekomen dan ik.
De kersenboom buiten is naakt en zwart.
In de duizelend blauwe hemelklok
kerft de harde nagel van de morgenmaan.
*
DIE MAN
Die oude trui van mij
aan een haak in het schuurtje,
een paar versleten schoenen,
ik ken
die man.
lk hang hem
aan een andere haak,
in een ander hoekje,
hij hangt in de weg.
Maar ik heb
het hart niet
om hem
weg te gooien.
© Olav H. Hauge
Twee gedichten uit:
Olav Hauge Het blauwe land, bloemlezing (samenst. en vertal. uit het Noors: Erica Weeda),
Zutphen, Tetralex, 2002
EG DREG IFRÀ GLASET
Eg dreg ifrå glaset fyrr eg legg meg,
eg vil sjå det levande myrkret når eg vaknar,
og skogen og himmelen. Eg veit ei grav
som ikkje har glugg mot stjernone.
No er Orion komen i vest, alltid jagande -
han er ikkje komen lenger enn eg.
Kirsebærtreet utanfor er nake og svart.
I den svimlande blå himmelklokka
ritar morgonmånen med hard nagl.
*
DEN MANNEN
Den gamle trøya mi
på ein knagg i skytja,
eit par utslitne skor,
eg kjenner
den mannen.
Eg flytter på han,
til ein annan nabb,
åt ei onnor krå,
han er i vegen.
Eg har ikkje
hatt hjarta
til å kasta han
ut heller.
© Olav H. Hauge
zondag 4 april 2010
Voel maar
OUDE SCHADUWEN
Ik heb nog een collectie heel oude schaduwen,
Sommige half vergaan en kwetsbaar,
Een paar nog uit de 18e eeuw.
Kinderschaduwen uit Antwerpen,
De schaduw van een rode lelie,
Een meeuwenschaduw uit Den Helder.
En uit de tijd van Koningin Emma,
Gerafeld maar nog goed herkenbaar,
Schaduwen van grijze dames.
De schaduw van een boom in Frankrijk,
Een vleermuisschaduw uit Zuid-Limburg,
Een grote vliegtuigschaduw uit de oorlog.
Vergeten schaduwen in een lade,
Voel maar, koel als tafelzijde,
Sommige zo fijn als spinrag.
Je moet ze weer netjes opvouwen,
Zorgen dat ze niet scheuren,
En ze beschermen tegen het licht.
Rudy Kousbroek
Uit: Rudy Kousbroek Dierentalen en andere gedichten, Amsterdam, Augustus, 2003/2009.
In zijn woonplaats Leiden is na een ziekbed vandaag de auteur, essayist en dichter Rudy Kousbroek (1929-2010) overleden. Kousbroek ontving in 1975 als een van de belangrijkste essayisten van zijn tijd de P.C. Hooftprijs. Met schoolvriend Remco Campert richtte hij begin jaren vijftig het tijdschrift Braak op.
De rationalist Rudy Kousbroek, geboren op Sumatra in het toenmalig Nederlandsch Indië, studeerde wis- en natuurkunde in Amsterdam en Japans in Parijs. Als een van de eersten berichtte hij voor het weekblad Vrij Nederland onder het pseudoniem Leopold de Buch in 1968 en daarna vanuit de Franse hoofdstad over de Parijse studentenrévolte en haar internationale, maatschappelijke betekenis. Later was hij jarenlang redacteur van NRC Handelsblad.
De Tweede Wereldoorlog bracht Kousbroek door in een Japans interneringskamp. Dat leidde uiteindelijk tot Het Oost-Indisch kampsyndroom, zijn beroemdste boek (1992).
Rudy Kousbroek was lange tijd gehuwd met schrijfster Ethel Portnoy (1927-2004), met wie hij twee kinderen kreeg.
Bende
INTERNATIONAL 2000/SCHEIDEGGER
In jungel gaat luipaard van boom tot boom.
Plotseling overvalle door bende slakke.
'Zou u daders herkenne?'
'Nee, ging allemaal zo snel.'
Snelheid doet ons goed. Doe geen moeite.
C.B. Vaandrager
Uit: Vaandrager Made in Rotterdam - verzamelde gedichten, samenst. Martin Bril & Hans Sleutelaar. Amsterdam, De Bezige Bij, 2008.
Gereis
EEN BRIEFJE ALVORENS NIET WEG TE GAAN
(Bigliettto lasciato prima di non andare via)
Mocht ik niet terugkomen,
Weet dan dat ik nooit vertrokken ben.
Mijn gereis
Was uitsluitend hier
Blijven, waar ik nooit ben geweest.
Giorgio Caproni (1912-1990)
- uit het Italiaans vertaald door Jan van der Haar -
Hier in: 500 Gedichten die iedereen gelezen moet hebben - de canon van de Europese poëzie, samenst. Ilja Leonard Pfeijffer en Gert Jan de Vries, Amsterdam, Meulenhoff, 2008
Voeten versieren
WERKSTER
Voor ds Buskes
Zij kent de onderkant van kast en ledikant,
ruwhouten planken en vergeten kieren,
want zij behoort al kruipend tot de dieren,
die voortbewegen op hun voet en hand.
Zij heeft zichzelve aan de vloer verpand,
om deze voor de voeten te versieren
van dichters, predikanten, kruidenieren,
want er is onderscheid van rang en stand.
God zal haar eenmaal op Zijn bodem vinden,
gaande de gouden straten naar Zijn troon,
al slaande met de stoffer op het blik.
Symbolen worden tot cymbalen in de
ure des doods - en zie, haar lot ten hoon,
zijn daar de dominee, de bakker en de frik.
Gerrit Achterberg
Uit: Gerrit Achterberg Verzamelde Gedichten, 10e [herz.] dr. Amsterdam, Em. Querido, 1988.
'Schatzi komm'
GEVAL DRIEHONDERDACHT
Een dicht struikgewas van groene
slingerende potloodlijnen
het handschrift van Emma Hauck
op een vel dat ze in 1909 helemaal volschreef
in de kliniek van Heidelberg
met dat ene als strafwerk herhaalde zinnetje
gericht aan haar man
in tientallen elkaar overlappende regels
'Herzensschatzi komm'
Een stem die opduikt zonder gezicht
als van iemand die je ’s nachts
hardop hoort dromen of telefoneren
door de dunne wand van een hotelkamer
Of de brief aan haar man werd verstuurd, geen idee
en het antwoord laat naar zich raden
Nu staat hij een kleine eeuw later afgedrukt
zonder uitleg, zonder commentaar
in een chique boek over de Prinzhorncollectie*
En ik moet denken aan de boomwortels
die op allerlei plaatsen in mijn stad de tegels
en zelfs het asfalt omhoogdrukken in grillige drempels
die je tijdens het fietsen doen schrikken
scheuren in het wegdek die een glimp tonen
van iets dat krachtig naar adem snakt
© K. Michel
Uit: K. Michel Waterstudies, Amsterdam, Meulenhoff, 1999.
* Het gaat hier om het boek Beyond reason, art and psychosis from the Prinzhorn collection
(Hayward Gallery, London, 1996)
zaterdag 3 april 2010
Vlinder, bloem, gras, ik
PAPIERTJE
De paarse vlinder is veelbetekenend.
De gepassioneerde bloem iets minder.
Het gras is zijn betekenis voorbijgegroeid.
Ik zit zonder.
Kijk, daar gaat de man wiens buurvrouw we delen.
Halfzes, op weg dus naar de verzamelplaats
Voor de leden van het irreëel genootschap:
Zij die eeuwig leven.
Hij rent, schuddend met zijn boordevolle kop,
Rent op een mengsel van prehistorische olie
En vergetelheid uit dertienhonderd.
Maar hij verliest een rood papiertje.
Het valt, nee, dwarrelt uit zijn broek.
Een geur is het, zonder rust, geen gewicht,
Het dwarrelt, begint te buitelen,
Galoppeert achter de broekzak aan.
Vlinder, bloem, gras, ik,
We kijken het papiertje na
Met verschillende soorten van ontzag.
De avond wordt voelbaar.
Arjen Duinker
Poetry International Web (2003),
ook als Piece of Paper in Engelse vertaling van Willem Groenewegen beschikbaar op:
http://netherlands.poetryinternationalweb.org/piw_cms/cms/cms_module/index.php?obj_id=4131&x=1
Nieuwe tuin
PASEN
Iemand moet de getuige zijn
en opstaan als het lichaam het verdriet niet meer kan innemen.
Ik sta te zijner tijd op,
net als hij, zonder enige moeite,
en vertrek uit mijn verleden tijd
totdat ik aankom in mijn lichaam,
mijn legerstede, het bed dat mijn ziel voor zich gekozen heeft.
Het slagveld, de gevangenschap,
de samensmelting die ten dode wordt opgeschreven,
zodat ons gebeurt wat ik gezegd wil hebben,
namelijk, met name
de liefde, het leven,
de eigenheid, de grootspraak van alledag, dat ik je liefheb
en vanavond zal afwassen
alle borden, alle kopjes
en alles wat allemaal heilig is.
Zo moet het zijn.
De schone vaat in de kast.
De doekjes hangend aan de verwarming.
De wereld aan mijn voeten,
de doden in de grond.
En ergens, uitbloeiend, bottend,
een nieuwe tuin
en verse aarde.
© Maria van Daalen
Uit: Maria van Daalen De wet van behoud van energie, Amsterdam, Querido, 2007
Een herinnering aan heupen
APOLLINAIRE REVISITED
Ηier sta ik dan
een zinnig man
die van leven en dood
kent wat een overlevende kan kennen
Zinnig? Dat weet ik niet zο zeer
Hij zingt wel maar uitsluitend
over bronst
Ik heb de bommenwerpers zien dalen
De treinen vol soldaten zien verschrοeien
Mijn dierbaarste vrienden heb ik zien sneuvelen
En van het oude en het nieuwe ken ik
wat een leven kan kennen
Zο vaak het inept concept
de platgekauwde vondst
het sleetse patent
Oοit heb ik jullie de vreemdste
wijdste dοmeinen willen geven
in ordening οf in avontuur
Het eigen dοmein:
een historische neurοtische
provincie.
Genade
voor hen die de volmaakte orde wilden
voor ons die loerden naar avontuur
Nieuw vuur, οngeziene kleuren
Voor wensdromen
onontwarbaar
Apollinaire geloofde
in zijn horoscoop
Ik in de uitverkoop
van wanhoop
Mensen van overal
maar vooral lieden van hier lach,
lach maar!
Tot kelders en koelkasten leeg zijn.
En dan nog wat wijsheden, als adieu
als gewaarwοrding.
Bijνοοrbeeld: een bliksem in de dageraad,
een herinnering aan heupen,
de smaak van tepel.
Iemand drong met een zilveren bestek
bij iemand naar binnen
in al die openingen
Het vuur gromde. Haar harnas siste.
De dode knielde.
Ηaar smaak van ijzer.
Iemand schuierde de as
van iemand zijn jas.
Er is zoveel dat ik jullie niet durf zeggen
want hier ben ik omringd
door moordzieke gekken
lasteraars, smalend onbenul
Er is zoveel dat jullie mij niet zouden laten
zeggen
Genade. Kom terug.
Ik voel me versmallen
in een wereldwijde vallei
Genade. Doe het niet
voor dit tekstje voor een heksje
voor een hoekje in de krant
waarin ik heb gekwetterd
als een gebrekkige ekster
Genade. Vliegen
tot je weet maar nοοit.
Wij wilden gοedheid ontginnen
Dat ontzagelijk gebied
waar alles zwijgt
Ik zal de eeuw
waarin
de aarde drie graden warmer
zal worden niet kennen.
En zie, daar komt de zomer
het gewelddadig seizoen
En mijn jeugd
is dood als de lente
Wacht met mij
op de tere, nobele vorm
die zij aanneemt
Zij? Zij heeft de gedaante
van een aanbiddelijke rosse kater
Lach
Lach maar
© Hugo Claus
Laatste vers uit Hugo Claus Nu Nog - Een keuze uit de gedichten*, Amsterdam, De Bezige Bij, 2007.
* Kleine bloemlezing door Suzanne Holtzer, door de auteur (1929-2008) kort voor z'n dood min of meer goedgekeurd verzameld werk.
Tuinbroek van stapelwolken
HORTUS CONCLUSUS
Dagpauwogen
Jullie die de dood ontkennen
op jullie donzen triangels
PASCHA EST
Ik hield als kind al van zonnebloemen
Ik vereerde de hortensia
Ook wandelde ik herhaaldelijk met de Onzichtbare
langs de buxushagen in mijn vaders tuin
Τussen de schorseneren en de Brussels lof
wipten vrolijk koolmees & kwikstaart
Bijen zoemden. Tomatenplanten
richtten zich, blozend, naar ons op
Ach, het leek wel voorgoed zomer
Komkommertijd voor wesp & serafijn!
En Híj? Klimop omrankte de oudheid
van zijn T-shirt
zijn tuinbroek van stapelwolken
(couturier: Michelangelo)
"God, wat zal ik worden?" vroeg ik
"Word maar als mijn Zoon
Versier
Marla Magdalena!"
En ik dan, onnozel tuinman op Paasmorgen
tot de Grote Bloem‑
lezer Heelal:
"God, géén gebrek aan Mooie Doden
in uw Paradijs...
Marilyn Monroe,
zacht
klap-
wiekend zoenen
op haar paarse wimperpaar
als 's zomers
Dagpauwogen
doen
op de kolven van Buddleias
mag dat ook?"
© Manuel Kneepkens
Uit: Manuel Kneepkens Het Dolfijnenkostuum, Rotterdam, Donker, 2003
- illustratie van auteur uit betrokken dichtbundel
vrijdag 2 april 2010
Geliefden (3 x no)
No. 158
25 jaar, ongehuwd, na LO leerling-meubelmaker (4 jaar),
militaire dienst, fabrieksarbeider (5 jaar, ontslagen na
reοrganisatie).
Leert vrouw overbuurman kennen. Ze laat hem binnen, als
man niet thuis is. Ze geeft hem geld, sigaretten, huissleutel.
Vrouw wordt gravida.
'De buurt praat er over.'
Enkele dagen voor bevalling door echtgenoot toegang tot
huis ontzegd.
Nο 158 volgt echtpaar tijdens wandelίngen.
'Je moet mijn vrouw niet lastig vallen, het is nu mοοi geweest.'
Vat post in wοning echtpaar met hamer, knipmes en
soldeerbout.
'Ik heb er 2 van kant gemaakt.'
*
No. 68
27 jaar, ongehuwd, na LO winteravondcursussen,
bakkersknecht, reiziger stofzuigers, winkelbediende
(verduistering).
Broer bestolen. Verdacht van leggen knalpatroon op rails,
en doden kuikens.
Na verbroken verloving:
'Ik heb met uw dochter geslapen. Als ik haar niet krijg, zal
een ander haar ook niet krijgen.'
'Wat zal ik doen, zal ik haar doodschieten?' (tegen patroon).
Schriftelijke bedreiging met moord.
'Hoeveel jaar zou ik krijgen?'
Ziet geliefde met jongens en meisjes lopen.
Roept haar. Ze komt.
3 schoten op 1 meter afstand.
'Ik doe het niet.'
Zelfmoordpoging (2 schoten).
'Ik heb er 12 jaar voor over. We hadden afgesproken, samen
zelfmoord te plegen.'
*
No. 10
21 jaar, ongehuwd, landarbeider, reeds veroordeeld wegens
eenv. mish. en goederenvernieling.
Als kostganger permanente gemeenschap met echtgenote van
herbergier, moeder van 3 kinderen.
Vrouw keurt moordplan stilzwijgend goed.
Mislukte vergiftigingspoging.
Doodslag met graaf.
’s Nachts lijk in jas met bloedvlekken bij dijk verborgen,
graaf met olie ingesmeerd.
‘De ontzetende lievde di ik voor u heb is de oerzaak’ (brief).
© C.B. Vaandrager
Uit: De ontzetende lievde,
in: Vaandrager Made in Rotterdam - verzamelde gedichten, samenst. en tekstbez. Martin Bril & Hans Sleutelaar.
Amsterdam, De Bezige Bij, 2008.
De achterkant van het wielrennen
GENT-WEVELGEM
Mocht ik herbeginnen, ik zou het net zo
doen: niet om de poen, maar om die
nieuwe pakken. Die zo glimmend spannen
om je billen, en om die van elke ploegmaat
in het peloton. Ik zou mijn hele leven
willen trainen, net iets slechter dan de
ander, dan zit ik altijd achteraan,
genietend van de erotiek. Iets anders
wil ik niet. Of toch: in Gent vertrekken
met fanfares en champagne, vendelzwaaiers
en konfetti, als voor een allerlaatste
rit, een feestelijke rouweditie. Dan, nog
maar pas vertrokken, springt die klotegroep
al weg, ik zit kapot en godverlaten op de
rechte baan als op het slappe koord. Geen
supporter wordt gehoord, geen achterkant
van renners nog gezien. Een paar keer
vallen bovendien. Misschien is herbeginnen
ook dan mogelijk, maar ik zou precies
hetzelfde doen: riempjes dicht en trappen
maar, wie houdt hem tegen, wie onderwijst
hem schade en fatsoen, wie haalt hem weg
van een schitterende zege, de zegen van een
stevig rennerszadel? O Grote Wielergod,
o Sister Brainstorm, heb genade met
uw gade. Neem van zijn hand bezit en
leid zijn fiets: hij is op weg naar
Wevelgem, hij is op weg naar niets.
© Tom Lanoye
Uit: Tom Lanoye In de Piste, Amsterdam, Bert Bakker (1987)
Voor de fietsliefhebbers onder de letterengekken, en dat zijn er meer dan u lezer vermoedelijk lief zijn: zondagmiddag, met start in Brugge en aankomst in Meerbeke/Ninove (B.), de 94ste editie van de Ronde van Vlaanderen.
Ter ere van deze klassieker op de internationale wieleragenda een gedicht over een kleinere koers voor flandriéns: van Tom Lanoye, slagerszoon uit Sint-Niklaas, ooggetuige van het verbond tussen de geheimzinnige rondingenvan fiets en vers, en voormalig student talen in de poëziestad Gent.
Verzinnen dat het regent
als je wilt bak ik een ei
leg ik je uit hoe mijn
familiegeschiedenis
in elkaar steekt
ik kan je verzekeren dat
wat gebeurd is hier
tussen vier muren blijft
ik kan koffiezetten
melk warm maken
tv aandoen
verzinnen dat het regent
je jas nog nat is
sokken voor je pakken
mijn tanden poetsen
waar jij bij bent
ik kan
het raam openzetten
je de vogel laten horen
die al weken haar nest
kwijt is en gilt
Marjolijn van Heemstra
Uit de afdeling Dingenverdriet, in:
Marjolijn van Heemstra Als Mozes had doorgevraagd, Amsterdam, Thomas Rap, maart 2010.
donderdag 1 april 2010
Alsof
OUDE GEIT
Ze is al heel lang dood
ik was een kind toen ze nog leefde
en nog staat ze daar en kijkt ze naar mij
alsof ze mij ziet kijken voor ze
weggaat
alsof ze wacht
op het moment dat
ze werkelijk zal gaan, dat ze werkelijk in
de schemer van de naderende nacht zal
verdwijnen en mij zal verlaten
ze is het geitje
dat ik als kind heb gekend
maar ze is oud geworden — mager en stram
met een verre blik in haar gezicht
en altijd als ik dit schilderij zie
denk ik: hier zie ik
wat afscheid is
Rutger Kopland
Uit: Rutger Kopland Toen ik dit zag, Amsterdam, Van Oorschot, 2008